ECLI:NL:OGEAA:2021:682

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
145 van 2021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kleinkind door de grootmoeder met een verlengsnoer

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte, een grootmoeder, beschuldigd van mishandeling van haar kleinzoon. De feiten dateren van 13 februari 2019, toen de verdachte haar 10-jarige kleinzoon meermalen met een verlengsnoer sloeg, terwijl zij wist dat haar dochter, de moeder van het kind, hem eerder die avond ook had geslagen met hetzelfde snoer. De mishandeling leidde tot pijn en letsel bij het kind. De zaak kwam ter zitting op 28 oktober 2021, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.M. de Sousa, en de officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, de veroordeling eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had om te mishandelen, maar enkel haar kleinzoon wilde corrigeren. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte welbewust de kans op letsel had aanvaard en verwierp het verweer. Op 11 november 2021 werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling met gebruik van een wapen, zoals gedefinieerd in de Wapenverordening. De straf werd vastgesteld op een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Het Gerecht hield rekening met de schending van de redelijke termijn in de procedure, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een lagere straf. De uitspraak werd gedaan door rechter N.K. Engelbrecht, bijgestaan door griffier M.E. Kelly.

Uitspraak

Parketnummer: P-2019/02665
Zaaknummer: 145 van 2021
Uitspraak: 11 november 2021 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteland],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. B.M. de Sousa, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
  • een taakstraf voor de duur van zestig (60) uren, met aftrek van voorarrest naar rato;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken met een proeftijd van twee (2) jaren.
De verdachte en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat zij op of omstreeks 13 februari 2019 in Aruba, tezamen en in vereniging, althans alleen opzettelijk mishandelend, haar kleinkind, zijnde een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, althans een kind over wie zij gezag uitoefent, althans een kind dat aan haar waakzaamheid is toevertrouwd te weten: [slachtoffer], geboren 21 april 2008, met een wapen, te weten een draad en/of snoer, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening, een of meermalen op/tegen de armen en/of benen en/of rug althans het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.
De beslissingen inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 februari 2019 kreeg de piketraadsonderzoekster van de Voogdijraad een melding van de interne begeleidster van [school], dat een leerling, de 10-jarige [slachtoffer], mishandeld zou zijn. Tijdens het onderzoek door de arts van de eerste hulp, zag de raadsonderzoekster dat beide armen en rug van [slachtoffer] onder de littekens zaten en dat op zijn arm een wond zat met een korstje erop [2] . Van deze littekens, blauwe plekken en wondjes zijn foto’s gemaakt [3] .
[slachtoffer] vertelde dat hij de avond daarvoor door zijn moeder, zijnde de medeverdachte [mederverdachte], en zijn grootmoeder, zijnde de verdachte, was geslagen met een elektrische verlengsnoer. Hij zei ook dat zijn grootmoeder hem erg hard had geslagen en dat hij had geroepen dat ze moest stoppen [4] .
De moeder verklaarde dat zij [slachtoffer] die bewuste avond twee of drie keer met een verlengsnoer tegen zijn benen heeft geslagen, en dat haar moeder, zijnde de verdachte, hierna de verlengsnoer uit haar handen heeft gepakt en [slachtoffer] daarmee meermalen heeft geslagen. Ze heeft gehoord dat [slachtoffer] haar moeder vroeg om te stoppen, maar haar moeder stopte niet en zij heeft daar niks over gezegd [5] . Ook de verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij die avond de elektrische snoer uit handen van haar dochter heeft gepakt en daarmee [slachtoffer] zo’n vijf keer op zijn armen en rug heeft geslagen. Zij wilde dat hij een beetje pijn zou voelen [6] .
[slachtoffer], zijn drie broers en zijn moeder woonden in februari 2019 bij de grootmoeder, de verdachte, in huis.
Opzet
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte weliswaar haar destijds 10-jarige kleinzoon [slachtoffer] heeft geslagen, maar dat zij geen opzet had om hem te mishandelen. Zij wilde haar kleinzoon alleen corrigeren.
De officier van justitie heeft als reactie hierop aangevoerd dat het hier gaat om een 10-jarige jongen die juist door degenen die hem veiligheid moeten bieden, meermalen is geslagen en pijn en letsel heeft ondervonden. De moeder heeft eerst geslagen met een verlengsnoer en de verdachte is ermee doorgegaan en heeft vaker en harder geslagen. Tussen de moeder en de grootmoeder bestaat geen corrigerend vermogen, nu geen van beiden de ander heeft getracht te weerhouden van het slaan van de (klein)zoon.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat mishandeling bestaat in het opzettelijk toebrengen van lichaamspijn of lichamelijk letsel, of het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (zie HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677).
Uit haar eigen verklaring bij de politie volgt, dat de verdachte de bedoeling had om haar kleinzoon pijn te doen, door hem te slaan. Weliswaar heeft zij verklaard dat ze wilde dat hij alleen een klein beetje pijn zou voelen, maar uit de verklaringen van de moeder en [slachtoffer], dat [slachtoffer] riep dat ze moest stoppen, en de verwondingen aan zijn armen, blijkt dat hij veel pijn en ook letsel heeft ondervonden. Door haar kleinzoon meermalen met een verlengsnoer te slaan, heeft de verdachte in ieder geval welbewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat [slachtoffer] pijn en letsel zou ondervinden.
Gelet hierop verwerpt het Gerecht dit verweer.

5.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat zij op
of omstreeks13 februari 2019 in Aruba, tezamen en in vereniging
met een ander,
althans alleenopzettelijk mishandelend, haar kleinkind, zijnde
een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, althans een kind over wie zij gezag uitoefent, althanseen kind dat aan haar waakzaamheid is toevertrouwd te weten: [slachtoffer], geboren 21 april 2008, met een wapen, te weten een
draad en/ofsnoer, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening,
een ofmeermalen op/tegen de armen en
/ofbenen en
/ofrug althans het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling gepleegd met gebruikmaking van wapenen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening, begaan tegen een kind dat aan haar waakzaamheid is toevertrouwd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:273, tweede lid, juncto artikel 2:277 van het Wetboek
van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodtoestand
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft, samengevat, daartoe aangevoerd dat de gedraging van de verdachte het "onmiddellijk gevolg" dan wel “reactie” was van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door hetgeen zij heeft waargenomen. De verdachte raakte in paniek toen zij haar andere kleinkind met een bebloed gezicht zag en bleek dat [slachtoffer] zijn broer met zijn vuist in het gezicht had geslagen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood en die geëigend is om aan die actuele concrete nood een eind te maken.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
Naar het oordeel van het Gerecht is er in casu geen sprake van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood. De 10-jarige [slachtoffer] had inderdaad eerder die avond gevochten met zijn 12-jarige broer en hem op een gegeven moment met zijn vuist tegen zijn neus geslagen, maar voor verdachte bestond geen enkele noodzaak om in reactie op het zien van het bebloede gezicht van de 12-jarige kleinzoon, de 10-jarige kleinzoon te mishandelen. Het beroep op noodtoestand wordt derhalve verworpen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

8.Oplegging van straf

Ten aanzien van het strafmaatverweer
Redelijke termijn
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 60 uur, met aftrek voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft strafmaatverweer gevoerd, en daartoe betoogd dat inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het strafbare feit is begaan, en er dus sprake is van schending van de redelijke termijn. Volgens de verdediging is de ‘stok achter de deur’, namelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en proeftijd, in dit geval niet nodig, omdat de verdachte sinds dit incident nooit meer een van haar kleinkinderen heeft geslagen.
De officier heeft aangevoerd dat zij bij haar strafeis er rekening mee heeft gehouden dat het hier gaat om een feit uit 2019 en dat haar strafeis hoger zou zijn geweest als de zaak eerder was behandeld.
Het Gerecht stelt vast dat in dit geval de vervolging is aangevangen op 26 maart 2019, met de inverzekeringstelling van de verdachte, en dat de zaak pas ter zitting van 28 oktober 2021, derhalve 2 jaar en zeven maanden later, heeft plaatsgevonden. Hiermee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, geschonden. Voor deze schending zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen.
Het Gerecht is echter van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar kleinzoon, door hem meermalen met een verlengsnoer te slaan, terwijl zij wist dat haar dochter, de moeder van haar kleinzoon, die kleinzoon reeds met diezelfde verlengsnoer had geslagen. Als gevolg hiervan heeft de kleinzoon pijn en letsel ondervonden. Het Gerecht neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Het Gerecht heeft bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van een soortgelijk misdrijf, en derhalve een ‘first offender’ is.
Het Gerecht is, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur passend en geboden is. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de straffen van na te melden duur passend en geboden zijn, zoals die door de officier van justitie zijn gevorderd. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:11, 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46 en 1:62, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
twee (2) weken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
zestig (60) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
dertig (30) dagen hechtenis;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
twee (2) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. N.K. Engelbrecht, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 11 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Divisie Centrale Recherche, sectie Jeugd- en Zedendelicten van het Korps Politie Aruba, opgemaakte proces-verbaal, nummer [proces-verbaalnummer], gesloten op 21 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster], bijlage 1
3.Foto’s, bijlage 2
4.Proces-verbaal van samenvatting van de verklaring van [slachtoffer], bijlage 3
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], bijlage 11
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], bijlage 6