ECLI:NL:OGEAA:2021:681

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
146 van 2021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige door moeder en grootmoeder met een verlengsnoer

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte, een moeder, beschuldigd van mishandeling van haar 10-jarige zoon. De feiten dateren van 13 februari 2019, toen de verdachte haar zoon met een verlengsnoer heeft geslagen, terwijl haar moeder, de medeverdachte, dit in haar bijzijn ook deed. De zaak kwam aan het licht na een melding van de school, waarna een arts verwondingen bij het kind constateerde. Tijdens de rechtszitting op 28 oktober 2021 heeft de officier van justitie een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken geëist. De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts corrigerende tikken had gegeven en dat er geen sprake was van nauwe samenwerking met haar moeder. Het Gerecht oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van medeplegen, aangezien beide vrouwen in elkaars bijzijn de mishandeling uitvoerden. Het Gerecht achtte de verdachte schuldig aan mishandeling met gebruik van een wapen, zoals gedefinieerd in de Wapenverordening, en legde een gevangenisstraf van 2 weken en een taakstraf van 60 uren op, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte werd als 'first offender' beschouwd, wat in haar voordeel werd meegewogen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer: P-2020/02501
Zaaknummer: 146 van 2021
Uitspraak: 11 november 2021 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteland],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. D.G. Croes, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
  • een taakstraf voor de duur van zestig (60) uren, met aftrek van voorarrest naar rato;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken met een proeftijd van twee (2) jaren.
De raadsvrouw heeft het woord ter verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat zij op of omstreeks 13 februari 2019 in Aruba, tezamen en in vereniging, althans alleen opzettelijk mishandelend, haar kind, te weten: [slachtoffer], geboren 21 april 2008, met een wapen, te weten een draad en/of snoer, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening, een of meermalen op/tegen de armen en/of benen en/of rug althans het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.
De beslissingen inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 februari 2019 kreeg de piketraadsonderzoekster van de Voogdijraad een melding van de interne begeleidster van [school], dat een leerling, de 10-jarige [slachtoffer], mishandeld zou zijn. Tijdens het onderzoek door de arts van de eerste hulp, zag de raadsonderzoekster dat beide armen en rug van [slachtoffer] onder de littekens zaten en dat op zijn arm een wond zat met een korstje erop [2] . Van deze littekens, blauwe plekken en wondjes zijn foto’s gemaakt [3] .
[slachtoffer] vertelde dat hij de avond daarvoor door zijn moeder, zijnde de verdachte, en zijn grootmoeder, zijnde de medeverdachte [medeverdachte], was geslagen met een elektrische verlengsnoer. Hij zei ook dat hij ‘auw’ schreeuwde omdat het pijn deed, dat zijn grootmoeder toen ook aanwezig was en dat zijn grootmoeder hem erg hard had geslagen en dat hij had geroepen dat ze moest stoppen [4] .
De moeder, zijnde de verdachte, verklaarde dat zij [slachtoffer] die bewuste avond twee of drie keer met een verlengsnoer tegen zijn benen heeft geslagen, en dat haar moeder, zijnde de medeverdachte, hierna de verlengsnoer uit haar handen heeft gepakt en [slachtoffer] daarmee meermalen heeft geslagen. Ze heeft gehoord dat [slachtoffer] haar moeder vroeg om te stoppen, maar haar moeder stopte niet en zij heeft daar niks over gezegd [5] .
Ook de grootmoeder, zijnde de medeverdachte, heeft bij de politie verklaard dat zij die avond de elektrische snoer uit handen van haar dochter heeft gepakt en daarmee [slachtoffer] zo’n vijf keer op zijn armen en rug heeft geslagen. Zij wilde dat hij een beetje pijn zou voelen [6] .
[slachtoffer], zijn drie broers en zijn moeder woonden in februari 2019 bij de grootmoeder, de verdachte, in huis.
Is er sprake van medeplegen?
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte haar destijds 10-jarige zoon [slachtoffer] die bewuste dag weliswaar tegen zijn been heeft geslagen, maar dat dat corrigerende tikjes waren en hij als gevolg daarvan geen pijn had ondervonden. De verdachte ontkent dat zij haar zoon heeft mishandeld, en stelt zich op het standpunt dat de mishandeling daarna heeft plaatsgevonden, toen haar moeder [slachtoffer] sloeg. Tussen haar en haar moeder was echter geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat zij geen medepleger van de mishandeling is.
De officier heeft in reactie op dit verweer aangevoerd, dat de moeder is begonnen met de mishandeling en dat zij, toen haar moeder in haar bijzijn hiermee doorging, niets heeft gezegd. Het gaat hier om een 10-jarige jongen die juist door degenen die hem veiligheid moeten bieden, is mishandeld, terwijl niets deze mishandeling kan rechtvaardigen, aldus de officier.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Aan de verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat zij samen met haar moeder haar zoon [slachtoffer], heeft mishandeld met een wapen, door hem met een verlengsnoer meermalen tegen zijn armen, benen en rug te slaan, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij de (gezamenlijke) uitvoering.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de moeder en de grootmoeder in elkaars bijzijn, [slachtoffer] meermalen met dezelfde verlengsnoer hebben geslagen, terwijl [slachtoffer] duidelijk te kennen heeft gegeven hiervan pijn te ondervinden. Er was dus sprake van een gezamenlijke uitvoering van de mishandeling.
Gelet hierop verwerpt het Gerecht dit verweer.

5.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat zij op
of omstreeks13 februari 2019 in Aruba, tezamen en in vereniging
met een ander,
althans alleenopzettelijk mishandelend, haar kind, te weten: [slachtoffer], geboren 21 april 2008, met een wapen, te weten een
draad en/ofsnoer, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening,
een ofmeermalen op/tegen de armen en
/ofbenen en
/ofrug althans het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling gepleegd met gebruikmaking van wapenen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening, begaan tegen haar kind,
strafbaar gesteld bij artikel 2:273, tweede lid, juncto artikel 2:277 van het Wetboek
van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

8.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar zoon, door hem meermalen met een verlengsnoer te slaan. Voorts heeft de verdachte ook toegestaan dat haar moeder, de medeverdachte, in haar bijzijn haar zoon met dezelfde verlengsnoer meermalen sloeg. De destijds 10-jarige zoon is door zijn moeder en grootmoeder, die degenen zijn die hem juist veiligheid moeten bieden en hem moeten beschermen, meermalen geslagen en heeft als gevolg hiervan pijn en letsel ondervonden. Het Gerecht neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Bij de strafoplegging heeft het Gerecht rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Zij is dan ook een ‘first offender’.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de straffen van na te melden duur, zoals die door de officier van justitie zijn gevorderd, passend en geboden zijn. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:11, 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46 en 1:62, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
twee (2) weken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
zestig (60) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
dertig (30) dagen hechtenis;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
twee (2) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. N.K. Engelbrecht, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 11 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Divisie Centrale Recherche, sectie Jeugd- en Zedendelicten van het Korps Politie Aruba, opgemaakte proces-verbaal, nummer [proces-verbaalnummer], gesloten op 21 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster], bijlage 1
3.Foto’s, bijlage 2
4.Proces-verbaal van samenvatting van de verklaring van [slachtoffer], bijlage 3
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], bijlage 11
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], bijlage 6