ECLI:NL:OGEAA:2021:676

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AUA201902542
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing precariovergunning door de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu

In deze zaak heeft de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (appellante) beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om een precariovergunning voor het jaar 2019. De minister had op 20 maart 2019 een beschikking afgegeven waarin het verzoek werd afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het gerecht heeft eerder op 20 mei 2019 een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Op 1 augustus 2019 heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. De zaak is vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden.

Tijdens de zitting op 24 mei 2021 heeft de gemachtigde van appellante om aanhouding verzocht, omdat hij recentelijk was aangesteld en nog niet goed op de zaak was voorbereid. Appellante heeft zich schriftelijk uitgelaten over haar procesbelang, waarna verweerder heeft gereageerd. Het gerecht heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het gerecht constateert dat appellante tijdig beroep heeft ingesteld, maar overweegt dat de zaak meer dan twee jaar is aangehouden en dat appellante geen (proces)belang meer heeft, aangezien de precariovergunning voor een bepaalde tijd wordt verleend en inmiddels is verlopen.

Het gerecht heeft appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij geen belang meer heeft bij de beoordeling van de afwijzing van de precariovergunning. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en is geacht te zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 december 2021. Beide partijen kunnen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 13 december 2021
LAR nr. AUA201902542

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: voorheen mr. M.R.M. Kelie, thans mr. J.F.M. Zara,
gericht tegen:

de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mrs. A.I.N. Fräser en A.F. Kuster,

PROCESVERLOOP

Op 21 maart 2019 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de beschikking van verweerder van 20 maart 2019, waarbij haar verzoek om een precariovergunning over het jaar 2019, wordt afgewezen. Deze beschikking is in onderhavige procedure niet overgelegd.
Bij uitspraak van 20 mei 2019 (AUA2019200924) heeft het gerecht het verzoek ex artikel 54 van de Lar van appellante om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.
Tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op haar bezwaarschrift heeft appellante op 1 augustus 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is vervolgens op verzoek van partijen voor onbepaalde tijd aangehouden.
Op 24 mei 2021 is de zaak ter zitting behandeld, waar zijn verschenen appellante in persoon, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde, mr. Zara, en verweerder bij voornoemde gemachtigde, mr. Fräser. Ter zitting waren zijdens verweerder tevens aanwezig mr. T. Loepstok en de heer M. Maduro, werkzaam bij de DIP.
Ter zitting heeft voornoemde gemachtigde van appellante om aanhouding van de behandeling verzocht, omdat hij een pas een paar dagen eerder door appellante was benaderd om als gemachtigde op te treden en net alle stukken had ontvangen, zodat hij zich nog niet goed op de zaak heeft kunnen voorbereiden.
Appellante is toen in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten op de stukken die door verweerder zijn overgelegd, en op de vraag wat haar procesbelang in deze is. Appellante heeft zich bij akte van 5 juli 2021 hierover uitgelaten.
Hierna heeft verweerder bij akte van 6 september 2021 gereageerd op voornoemde akte uitlating.
Uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolgde artikel 27, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend. Het tweede lid bepaalt dat, indien het beroepschrift evenwel betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, de termijn acht weken bedraagt en ingaat op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
1.2
Het gerecht constateert dat appellante tijdig beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar van 21 maart 2019. Zij is in zoverre dan ook ontvankelijk.
Standpunten van partijen
2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze fictieve afwijzende beslissing in strijd is met meerdere beginselen van behoorlijk bestuur, onder andere het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Wat betreft haar procesbelang, heeft appellante aangevoerd dat de voormalige minister [de minister] jegens appellante heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, door naar eigen goeddunken te handelen zonder daarbij rekening te houden met haar gerechtvaardigde belangen en alleen in haar geval het beleid toe te passen.
2.2
Ter zitting heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de uitspraak van 20 mei 2019 van dit gerecht op het verzoek ex artikel 54 van de Lar van appellante, op het standpunt gesteld dat appellante in de periode tussen 2016 en 2019 meermalen in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden van de haar verleende precariovergunningen waarbij zij de openbare orde in hoge mate heeft verstoord, waardoor verweerder het belang van de handhaving van de openbare orde zwaarder heeft laten wegen dan het belang van appellante bij het blijven exploiteren van haar watersportbedrijf. Verweerder concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep en tot het veroordelen van appellante in de proceskosten.
De beoordeling
3.1
Het gerecht constateert ten eerste dat deze zaak meer dan twee jaar op verzoek van partijen aangehouden is geweest. Reeds gelet hierop kan worden aangenomen dat appellante geen (proces)belang (meer) heeft. Desgevraagd heeft appellante ook niet concreet kunnen aangeven, wat haar belang thans nog is. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat een precariovergunning voor een bepaalde tijd, meestal voor een jaar, wordt verleend, zodat appellante thans geen belang heeft bij een beoordeling of verweerder inmiddels drie jaar geleden al dan niet terecht heeft geweigerd haar een precariovergunning te verlenen. Die vergunning zal immers een jaar later zijn verlopen. Zij kan dus met dit ingesteld rechtsmiddel niet meer in een gunstiger positie geraken.
3.2
Gelet hierop dient appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en wordt geacht te zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Bij ontstentenis van de rechter, alleen door de griffier getekend.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.