ECLI:NL:OGEAA:2021:675

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AUA201901416 t/m AUA201901424
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaarschriften inzake precariovergunningen

Op 13 december 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarbij de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (appellante) in beroep ging tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschriften met betrekking tot precariovergunningen. De appellante had op 17 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder haar precariovergunningen waren verleend. Na het indienen van beroep op 30 april 2019, zijn de zaken voor onbepaalde tijd aangehouden. Tijdens de zitting op 24 mei 2021 heeft de gemachtigde van appellante om aanhouding verzocht, omdat hij recentelijk was aangesteld en nog niet goed voorbereid was. De appellante heeft vervolgens schriftelijk gereageerd op de overgelegde stukken van verweerder, die op 6 september 2021 heeft gereageerd op de akte van appellante.

Het Gerecht heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante ontvankelijk is in haar beroep, omdat zij tijdig beroep heeft ingesteld. Echter, het Gerecht oordeelt dat appellante geen procesbelang meer heeft, aangezien de vergunningen inmiddels zijn verlopen en het watersportbedrijf dat zij exploiteerde niet meer operationeel is. Hierdoor wordt appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en kan binnen zes weken na dagtekening in hoger beroep worden aangevochten bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 13 december 2021
In zaken met LAR nrs. AUA201901416, AUA201901417, AUA201901418, AUA201901419, AUA201901420, AUA201901421, AUA201901422, AUA201901423 en AUA201901424

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: voorheen mr. M.R.M. Kelie, thans mr. J.F.M. Zara,
gericht tegen:

de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mrs. A.I.N. Fräser en A.F. Kuster,

PROCESVERLOOP

Op 17 december 2018 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de algemene en bijzondere voorwaarden waaronder haar de precariovergunning van 24 juli 2018:
1. nummer [nummer], voor de periode van 1 november 2016 tot en met 31 december 2016, is verleend;
2. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2017 t/m 31 december 2017, is verleend;
3. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2018 t/m 31 december 2018, is verleend;
4. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2016 t/m 31 december 2016, is verleend;
5. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2017 t/m 31 december 2017, is verleend;
6. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2017 t/m 31 december 2017, is verleend;
7. nummer [nummer], voor de periode van 21 mei 2017 t/m 31 mei 2017 en van 15 december 2017 t/m 22 januari 2017, is verleend;
8. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2018 t/m 31 december 2018, is verleend;
9. nummer [nummer], voor de periode van 1 januari 2018 t/m 31 december 2018, is verleend.
Voornoemde precariovergunningen zijn op 11 december 2018 aan appellante afgegeven.
Tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op haar bezwaarschriften heeft appellante op 30 april 2019 beroep ingesteld. Deze beroepschriften zijn geregistreerd onder nummers (1) AUA201901416, (2) AUA201901417, (3) AUA201901418, (4) AUA201901419, (5) AUA201901420, (6) AUA201901421, (7) AUA201901422, (8) AUA201901423 en (9) AUA201901424.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaken zijn vervolgens op verzoek van partijen voor onbepaalde tijd aangehouden.
Verweerder heeft op 21 mei 2021 de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd, waaronder het ongedateerde advies van de Lar-bewaaradviescommissie.
Op 24 mei 2021 zijn de zaken tegelijkertijd ter zitting behandeld, waar zijn verschenen appellante in persoon, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde, mr. Zara, en verweerder bij voornoemde gemachtigde, mr. Fräser. Ter zitting waren zijdens verweerder tevens aanwezig mr. T. Loepstok en de heer M. Maduro, werkzaam bij de DIP.
Ter zitting heeft voornoemde gemachtigde van appellante om aanhouding van de behandeling verzocht, omdat hij een pas een paar dagen eerder door appellante was benaderd om als gemachtigde op te treden en net alle stukken had ontvangen, zodat hij zich nog niet goed op de zaak heeft kunnen voorbereiden.
Appellante is toen in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten op de stukken die door verweerder zijn overgelegd, en op de vraag wat haar procesbelang in deze is. Appellante heeft zich bij akte van 5 juli 2021 hierover uitgelaten.
Hierna heeft verweerder bij akte van 6 september 2021 gereageerd op voornoemde akte uitlating.
Uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolgde artikel 27, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend. Het tweede lid bepaalt dat, indien het beroepschrift evenwel betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, de termijn acht weken bedraagt en ingaat op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
1.2
Het gerecht constateert dat appellante telkens tijdig beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar van 17 december 2018. Zij is in zoverre dan ook ontvankelijk.
Standpunten van partijen
2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze fictieve afwijzende beslissing in strijd is met meerdere beginselen van behoorlijk bestuur, onder andere het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Wat betreft haar procesbelang, heeft appellante aangevoerd dat de voormalige minister Oduber jegens appellante heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, door naar eigen goeddunken te handelen zonder daarbij rekening te houden met haar gerechtvaardigde belangen en alleen in haar geval het beleid toe te passen.
2.2
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Lar-bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te handhaven, en dat hij dit advies zal volgen. Verder heeft verweerder betoogd dat appellante in deze geen procesbelang heeft, nu het telkens gaat om een precariovergunning voor een periode die reeds is verstreken en appellante inmiddels ook niet meer operationeel is. Verweerder concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep en tot het veroordelen van appellante in de proceskosten.
De beoordeling
3.1
Het betoog van verweerder, wat betreft het ontbreken van procesbelang bij appellante, slaagt. Het gerecht constateert ten eerste dat deze zaken meer dan twee jaar op verzoek van partijen aangehouden zijn geweest. Reeds gelet hierop kan worden aangenomen dat appellante geen procesbelang (meer) heeft. Desgevraagd heeft appellante ook niet concreet kunnen aangeven, wat haar procesbelang nog is, temeer nu de bestreden vergunningen reeds zijn uitgewerkt en het watersportbedrijf die zij exploiteerde al enige tijd niet meer operationeel is. Zij kan dus met dit ingesteld rechtsmiddel niet meer in een gunstiger positie geraken.
3.2
Gelet hierop dient appellante telkens niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart appellante telkens niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en wordt geacht te zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Bij ontstentenis van de rechter, alleen door de griffier getekend.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.