ECLI:NL:OGEAA:2021:670

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AUA202103528
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een Venezolaanse nationaliteit

Op 8 december 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin een Venezolaanse verzoeker, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, een verzoek indiende tot schorsing van een uitzettingsbevel dat op 6 januari 2021 was afgegeven door de Minister van Justitie. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen dit bevel en had in verschillende procedures geprobeerd zijn verblijf in Aruba te legaliseren. De verzoeker stelde dat er concreet zicht op legalisering bestond, omdat hij in het bezit was van een DPL-notificatiebrief en dat de minister had toegezegd dat hij niet zou worden uitgezet zolang er geen nieuwe beslissing op zijn vergunningsaanvraag was genomen. De verweerder, vertegenwoordigd door R. Kramers, stelde echter dat de verzoeker sinds 15 mei 2019 geen geldige verblijfstitel had en dat er geen reden was om het uitzettingsbevel niet uit te voeren. Het gerecht oordeelde dat de verzoeker al meer dan 2½ jaar zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat er geen feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel nopen. Het verzoek werd afgewezen, en de rechter benadrukte dat de beslissing niet bindend was in de bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 8 december 2021
Lar nr. AUA202103528

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: R. Kramers (GNC).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 6 januari 2021 (hierna: het uitzettingsbevel) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Hiertegen heeft verzoeker op 15 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 17 februari 2021 (AUA202100097) heeft dit gerecht het verzoek van verzoeker tot schorsing van het uitzettingsbevel, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 september 2021 (AUA202101323) heeft dit gerecht het beroep van verzoeker, gericht tegen de fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar, gegrond verklaard en verweerder gelast een nieuwe beslissing te nemen.
Verzoeker heeft op 26 november 2021 onderhavig verzoek ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 december 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is terstond gedaan.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen. Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
De feiten
2.1
Aan verzoeker, geboren op [datum] 1988 in Venezuela en van Venezolaanse afkomst, is laatstelijk een verblijfsvergunning afgegeven om als “kitchen helper” werkzaam te zijn bij [bedrijf]. Deze verblijfsvergunning (VTV-4) was geldig van 14 mei 2018 tot 14 mei 2019.
2.2
Verzoeker heeft op 11 juli 2019 een aanvraag ingediend ter verlening van voornoemde vergunning. Bij beschikking van 13 september 2019 heeft de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, deze aanvraag afgewezen.
2.3
Bij bevelschrift van 19 maart 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Dit bevel is nooit uitgevoerd.
2.4
Bij brief van 27 mei 2020 heeft verzoeker de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, verzocht om terug te komen op de afwijzende beschikking op zijn vergunningsaanvraag. Bij beslissing van 23 september 2020 heeft voornoemde minister voormelde brief van 27 mei 2020 aangemerkt als een bezwaarschrift, en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.5
Op 6 januari 2021 werd verzoeker tijdens een controle aangehouden. Bij bevelschrift van 6 januari 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Hiertegen heeft verzoeker op 15 januari 2021 bezwaar gemaakt.
2.7
Op 26 januari 2021 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als
store managerwerkzaam te zijn bij de kapperszaak “[zaak]”. Bij beschikking van 12 februari 2021 heeft de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker op 13 februari 2021 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 14 september 2021 heeft voornoemde minister het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft verzoeker op 17 september 2021 beroep ingesteld bij het gerecht. Tevens heeft verzoeker op die datum een verzoek als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend. Bij uitspraak van het gerecht van 13 oktober 2021 is dit verzoek, wegens het ontbreken van een spoedeisend belang, afgewezen.
2.8
Bij uitspraak van 17 februari 2021 (AUA202100097) heeft dit gerecht het verzoek van verzoeker tot schorsing van het uitzettingsbevel, afgewezen.
2.9
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar gericht tegen het uitzettingsbevel, heeft verzoeker beroep ingesteld. Bij uitspraak van 13 september 2021 (AUA202101323) heeft dit gerecht het beroep van verzoeker, gericht tegen de fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar, gegrond verklaard en verweerder gelast een nieuwe beslissing te nemen.
2.1
Op 23 november 2021 is verzoeker uitgezet.
De standpunten van partijen
3.1
Het verzoek strekt tot schorsing van het uitzettingsbevel van 6 januari 2021, en tot het ongedaan maken van de gevolgen van de uitzetting van verzoeker door hem naar Aruba terug te halen. Aan dat verzoek legt verzoeker ten grondslag dat concreet zicht op legalisering van zijn verblijf in Aruba bestaat, nu hij thans in het bezit is van de vereiste DPL-notificatiebrief. Tevens voert verzoeker aan dat verweerder tijdens de behandeling van het op 17 september 2021 ingediende verzoek ex artikel 54 Lar, heeft toegezegd dat verzoeker niet uitgezet zal worden, zolang geen nieuwe beslissing op zijn vergunningsaanvraag is genomen. Verweerder heeft zich niet aan deze toezegging gehouden, aldus verzoeker.
3.2
Verweerder heeft aan het - inmiddels uitgevoerde - uitzettingsbevel onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 15 mei 2019 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel en zijn illegale verblijf op Aruba niet behoeft te worden gedoogd. Namens verweerder heeft de gemachtigde ter zitting -zakelijk weergegeven- aangevoerd, dat verzoeker tot op de datum van de uitzetting nog niet over een geldige verblijfsvergunning of verblijfstitel beschikte, zodat er geen reden was het uitzettingsbevel niet uit te voeren. In het geval de minister, belast met integratie- en vreemdelingenbeleid aan verzoeker een verblijfsvergunning verleend, zal verweerder alsnog een beslissing dienen te nemen omtrent de periode van niet-toelating, aldus verweerder.
De beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
In dit geval staat vast dat verzoeker ten tijde van zijn uitzetting op 23 november 2021, al ruim 2½ jaar zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. Dit gerecht heeft reeds bij uitspraak van 27 februari 2021 overwogen dat verweerder bevoegd was om verzoeker uit te zetten, en dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. In onderhavige procedure zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die thans tot een ander oordeel nopen.
4.3
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter (wederom), dat anders dan de gemachtigde van verzoeker heeft aangevoerd, de positieve DPL-verklaring van 22 november 2021 op zichzelf niet betekent dat aan verzoeker een verblijfsvergunning zal worden verleend. Vast staat immers dat de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, ondanks de eerdere gelijkluidende positieve DPL-verklaring van 15 januari 2021, op 23 november 2021 nog steeds geen vergunning tot tijdelijk verblijf aan verzoeker had verleend.
4.4
Namens de verzoeker is een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker aangevoerd, dat namens verweerder tijdens de behandeling op 29 september 2021, van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn vergunningsaanvraag, is toegezegd dat verzoeker, in afwachting van zijn nieuwe vergunningsaanvraag niet zal worden uitgezet.
Dit beroep kan niet slagen, en het gerecht overweegt daartoe als volgt. In voornoemde procedure (AUA202102690), die betrekking had op een verblijfsvergunning, was niet de minister van justitie doch de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, de verweerder. De gemachtigde van die minister was in die procedure dan ook niet bevoegd om enige toezegging met betrekking tot de uitzetting van verzoeker te doen, nu de beslissingen met betrekking tot uitzetting, aan de minister van Justitie zijn voorbehouden.
4.5
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.
4.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.