ECLI:NL:OGEAA:2021:665

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
AUA202103088
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening tegen bestuurlijke boete opgelegd aan Pristine Estates N.V. door de Centrale Bank van Aruba

In deze zaak heeft Pristine Estates N.V. (verzoekster) een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een bestuurlijke boete van Afl. 1.000.000,- die door de Centrale Bank van Aruba (verweerder) is opgelegd. De boete is opgelegd op basis van de Landsverordening voorkoming witwassen en bestrijding terrorismefinanciering (Lwtf) vanwege vermeende overtredingen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de boete en verzocht om schorsing van de uitvoering ervan, stellende dat de boete onterecht is opgelegd omdat zij niet de houder is van de casinovergunning en dat de boete disproportioneel hoog is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 10 november 2021. In de beoordeling heeft de rechter vastgesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de betaling van de boete niet leidt tot acute financiële nood of onomkeerbare gevolgen voor de bedrijfsvoering. De rechter heeft ook overwogen dat verweerder belang heeft bij de onmiddellijke uitvoering van de boetebeschikking ter handhaving van de toezichtwetgeving.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster afgewezen, oordelend dat de onmiddellijke uitvoering van de boetebeschikking geen onevenredig nadeel voor verzoekster met zich meebrengt in verhouding tot het belang van handhaving. De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 1 december 2021, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 1 december 2021
Lar nr. AUA202103088

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

PRISTINE ESTATES N.V.,

gevestigd in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.P. Sjiem Fat,
gericht tegen:

DE CENTRALE BANK VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Carlo.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 24 september 2021 (de boetebeschikking) heeft verweerder aan verzoekster, op grond van de Landsverordening voorkoming witwassen en bestrijding terrorismefinanciering (Lwtf) een boete ad Afl. 1.000.000,- opgelegd terzake vermeende overtredingen van de Lwtf.
Hiertegen heeft verzoekster op 20 oktober 2021 bezwaar gemaakt.
Op 21 oktober 2021 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Het gerecht stelt vast dat er in deze een bezwaarschrift aanhangig is, zodat aan de formele connexiteitsvereiste is voldaan.
De feiten
2.1
Verzoekster heeft in december 1999 het Holiday Inn Aruba Hotel & Casino (hierna: het hotel) gekocht en overgenomen van de vorige eigenaar Prime Beach Resorts N.V. (hierna: PBR), in de staat waarin het hotel zich bevond, met alle daaraan verbonden lusten en lasten met alle heersende en lijdende erfdienstbaarheden, zoals blijkt uit de notariële akte van 27 december 1999 (door verzoekster overgelegd als exhibit A)
2.2
PBR, als houder van een casinovergunning, heeft met de oorspronkelijk casino-exploitant, later opgevolgd door Excelsior, een “casino-operating and lease agreement” gesloten voor een periode van tien jaar, tot 30 september 2008. Deze overeenkomst is op 1 oktober 2008 verlengd voor een periode van tien jaar. Op 24 september 2018 heeft verzoekster, als “landlord and licensee”, deze overeenkomt met Excelsior Casino, als “tenant and casino operator”, wederom onder voorwaarden verlengd tot 31 oktober 2019.
2.3
Bij brief van 27 maart 2020 heeft verweerder verzoekster bericht, dat zij in de periode van 25 - 27 november 2019 een ‘on-site’ onderzoek hebben verricht bij Excelsior Casino, en dat er verschillende overtredingen van de Lwtf zijn geconstateerd. Verzoekster is daarbij in de gelegenheid gesteld de geconstateerde overtredingen te herstellen.
2.4
Excelsior is op 2 september 2020 failliet verklaard.
2.5
Bij schrijven van 5 mei 2021 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van het voornemen tot het aan verzoekster opleggen van een boete. Verzoekster heeft bij brief van 21 mei 2021 hierop gereageerd en haar zienswijze hierover bekendgemaakt.
2.6
Bij de bestreden boetebeschikking heeft verweerder aan verzoekster tien verschillende boetes, van in totaal Afl. 1.000.000,-, opgelegd ter zake van het meermalen overtreden van diverse bepalingen van het Lwtf.
De standpunten van partijen
3.1
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de boete ten onrechte is opgelegd, daar zij niet de houder is van de casinovergunning en dus niet als dienstverlener in de zin van de Lwtf kan worden aangemerkt. Verder heeft zij aangevoerd dat de boete exorbitant en disproportioneel hoog is. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter dan ook verzocht de boetebeschikking te schorsen en verweerder te verbieden over te gaan tot invordering van de boete, totdat in de bodemprocedure is beslist. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu de bestreden beschikking evident onrechtmatig is en in de bodemprocedure geen stand zal houden, zodat verweerder geen enkel rechtens te respecteren belang heeft bij de onmiddellijke uitvoering van de boetebeschikking.
3.2
Verweerder heeft primair betoogd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij onderhavig verzoek, nu betaling van de opgelegde boete niet zal leiden tot een acute financiële noodsituatie noch tot enige nadelige, onomkeerbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van verzoekster. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld, dat verzoekster niet inzichtelijk heeft gemaakt welk onevenredig nadeel de betaling van de boete voor haar brengt. De betaling laat immers onverlet dat verzoekster in de bodemprocedure de rechtmatigheid van de boetebeschikking kan aanvechten, aldus verweerder.
De beoordeling
4.1
Het betoog van verweerder ter zake van het ontbreken van spoedeisend belang, slaagt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
Aan het verzoek is uitsluitend een financieel belang ten grondslag gelegd. Een zodanig belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Dat sprake is van een zwaarwegend belang, blijkt niet uit de overgelegde stukken noch het verhandelde ter zitting. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat betaling van de boete door verzoekster zal leiden tot een acute financiële noodsituatie voor haar, hetgeen in beginsel vereist is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Evenmin is gebleken dat betaling van de boete zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van verzoekster.
4.2
Aan de andere kant heeft verweerder belang bij de onmiddellijke uitvoering van de boetebeschikking, bestaande uit een effectieve handhaving van de toezichtwetgeving ter voorkoming van verzwakking van de integriteit en de stabiliteit van de onder toezicht staande instellingen en schending van het vertrouwen in het Arubaanse financieel stelsel.
4.3
Tussen partijen is verder in geschil of verzoekster kan worden aangemerkt als houder van de casinovergunning, op grond waarvan een derde een casino exploiteerde, en als zodanig verantwoordelijk (en aansprakelijk) kan worden gesteld voor overtredingen die de casino-exploitant heeft begaan. De onderhavige procedure leent zich echter niet voor de beantwoording van deze vragen.
5. Dit alles afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat in dit geval de onmiddellijke uitvoering van de boetebeschikking voor verzoekster geen zodanig onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, dat ter voorkoming van dat nadeel de boetebeschikking dient te worden geschorst. Het verzoek zal gelet op het bovenstaande worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.