In deze zaak heeft de Minister van Justitie, Veiligheid, en Integratie (hierna: appellant) beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om schadevergoeding wegens een onrechtmatige inbewaringstelling. Appellant heeft op 17 december 2019 een verzoek om schadevergoeding ingediend van Afl. 1.120,-, omdat hij van 28 maart 2019 tot 11 april 2019 onrechtmatig in bewaring was gesteld. De zaak is behandeld op 24 mei 2021, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde drs. M.L. Hassell en verweerder door J.M. Harewood (DIMAS).
Het gerecht heeft vastgesteld dat appellant tijdig in beroep is gegaan tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift. De feiten van de zaak zijn als volgt: appellant, geboren in Venezuela, is op 9 april 2017 Aruba binnengekomen als toerist en is daarna niet vertrokken. Hij is op 8 februari 2019 in bewaring gesteld na een bevelschrift van de toezichthoudende ambtenaren. Appellant heeft op 14 februari 2019 een asielverzoek ingediend, maar zijn verzoek om schorsing van het uitzettingsbevel is afgewezen.
Het gerecht overweegt dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het toekennen van schadevergoeding wegens onrechtmatige inbewaringstelling, aangezien appellant de mogelijkheid had om de rechter-commissaris te verzoeken het bevel tot inbewaringstelling op te heffen. De rechter-commissaris heeft dit bevel op 10 april 2019 opgeheven, maar dat betekent niet dat de eerdere inbewaringstelling onrechtmatig was. Het gerecht concludeert dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 18 oktober 2021.