ECLI:NL:OGEAA:2021:643

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
AUA202100669
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsuitkering en terugvordering door de Minister van Sociale Zaken en Arbeid

In deze zaak heeft de appellant, een inwoner van Aruba, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Sociale Zaken en Arbeid, die zijn bezwaar tegen een terugvordering van bijstandsuitkering had gedeponeerd. De appellant ontving sinds 2012 een bijstandsuitkering, maar had in de periode van augustus 2014 tot december 2015 parttime gewerkt en zijn inkomsten niet gemeld bij het Departamento di Asunto Social (DAS). De Minister had de bijstandsuitkering stopgezet en een schuld van Afl. 10.500,- aan appellant teruggevorderd. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht en dat zijn bruto loon niet representatief was voor zijn netto inkomen.

Tijdens de zitting op 20 september 2021 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij nooit het minimumloon had ontvangen en dat zijn inkomen varieerde. De Minister betoogde dat de terugvordering gerechtvaardigd was, omdat appellant in de betreffende periode een inkomen had dat boven de bijstandsgrens lag. Het gerecht oordeelde dat de bestreden beslissing niet in stand kon blijven, omdat er geen wettelijke basis was voor de buitenbehandelingstelling van het bezwaar en de ongegrondverklaring niet was gemotiveerd.

Het gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beslissing en droeg de Minister op om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd de teruggave van het griffierecht gelast. De uitspraak werd gedaan door rechter A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 1 november 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 1 november 2021
Lar nr. AUA202100669

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN ARBEID,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2021 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant gericht tegen de beschikking van 5 juni 2018, waarbij verweerder Afl. 10.500,- aan appellant uitbetaalde bijstand heeft teruggevorderd, gedeponeerd.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 11 maart 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht (beroep).
Verweerder heeft op 3 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 20 september 2021 behandeld. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Bij beschikking van 27 november 2012 is aan appellant een bijstandsuitkering verleend van Afl. 370,- per maand.
1.2
Vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 is appellant parttime werkzaam geweest bij [bedrijf]. [Bedrijf] heeft aan appellant een brutoloon van Afl. 818,35 per maand toegekend. Appellant heeft zijn loon bij [Bedrijf] niet gemeld bij het Departamento di Asunto Social (DAS).
1.3
Bij beslissing van 12 juli 2017 van het DAS is de aan appellant toegekende bijstandsuitkering per januari 2017 van Afl. 415,- naar Afl. 210,- per maand verlaagd.
1.4
Bij beschikking van 5 juni 2018 heeft de directeur van het DAS (directeur) de bijstandsuitkering aan appellant met ingang van 1 oktober 2017 stopgezet.
1.5
Bij een andere beschikking van diezelfde datum heeft de directeur aan appellant medegedeeld dat hij met betrekking tot de periode vanaf 1 augustus 2014 tot en met
31 december 2015 een schuld heeft bij het DAS van Afl. 10.500,- en dat deze schuld wordt overgedragen aan Directie Financiën, die dit bedrag van appellant zal terugvorderen (primaire beschikking).
1.6
Tegen de primaire beschikking heeft appellant op 15 juli 2018 bezwaar gemaakt (bezwaar).
1.7.
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaar, rekening houdende met de tijd verstreken sinds de indiening daarvan, gedeponeerd.
beroep en verweer
2. Aan het tegen de bestreden beslissing gerichte beroep heeft appellant – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft vanaf de indiening van het bezwaar nooit een inhoudelijke reactie daarop mogen ontvangen. Hij heeft inderdaad af en toe bijbaantjes gehad, maar wist niet dat hij de inkomsten daarvan moest melden bij het DAS. Van het DAS heeft hij begrepen dat zolang hij naar school gaat en bijbaantjes heeft om zijn twee kinderen te kunnen onderhouden, hij bijstand zal blijven ontvangen. Verweerder is bij zijn toets of appellant nog recht had op bijstand ten onrechte uitgegaan van een maandelijks loon bij [bedrijf] van Afl. 818,35. Dit bedrag was immers zijn bruto loon; netto ontving appellant ongeveer Afl. 300,- per maand. Bovendien varieerde zijn loon elke maand, omdat hij niet altijd evenveel werk had. Volgens appellant heeft hij nooit het minimumloon ontvangen. Appellant verzoekt gelet hierop dat de bestreden beslissing wordt vernietigd.
3. Verweerder heeft betoogd dat hij met ‘de deponering’ het bezwaar buiten behandeling heeft gesteld, maar dat hij bij nader inzien dat ongegrond had moeten verklaren. Appellant had bij [bedrijf] een inkomen van Afl. 818,35 en had, gelet op het normbedrag van
Afl. 407,-, in die periode geen recht op bijstand. Verweerder is daarom gerechtigd de aan appellant ten onrechte uitbetaalde bijstand terug te vorderen. Gelet hierop verzoekt verweerder het gerecht het beroep ongegrond te verklaren dan wel zelf in deze zaak te voorzien.
regelgevingskader
4. Ingevolge artikel 11 lid 1 van het Landsbesluit bijstandsverlening (Lbv) worden – voor zover hier relevant – het loon en de andere inkomsten uit arbeid van zowel het gezinshoofd, de gezinsleden, als de personen, bedoeld in artikel 8 lid 1, na aftrek van de in de desbetreffende maand betaalde verwervingskosten voor transport met andere dan eigen vervoermiddelen of huurauto’s, voor de helft in mindering gebracht op de normatieve uitkering.
Ingevolge artikel 20 lid 3 van het Lbv wordt de behoefte aan voortzetting van of wijziging in de mate van de bijstand per geval op de door de Directeur te bepalen tijdstippen opnieuw onderzocht, van welk onderzoek schriftelijk rapport wordt opgemaakt. Indien de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven worden eerdere beschikkingen ter zake gewijzigd of ingetrokken. Van een dergelijke beslissing wordt de betrokkene terstond in kennis gesteld.
Ingevolge artikel 12 van de Landsverordening maatschappelijke zorg worden, indien en voor zover de kosten, voortvloeiende uit het verlenen van de maatschappelijke hulp door het Land, op grond van wettelijke regelingen verhaalbaar zijn, deze kosten, rekening houdende met de draagkracht van betrokkene(n), door het Land teruggevorderd.
beoordeling
5. Naar het oordeel van het gerecht kan de bestreden beslissing niet in stand blijven reeds omdat een wettelijke grondslag voor buitenbehandelingstelling van een bezwaarschrift wegens tijdverstrijking ontbreekt. Voor zover verweerder met zijn betoog heeft willen stellen dat de ongegrondverklaring van het bezwaar in de bestreden beslissing moet worden ingelezen, geldt dat die ongegrondverklaring niet is gemotiveerd en de bestreden beslissing wegens strijdigheid met het motiveringsbeginsel ook om die reden niet in stand kan blijven.
6. Het beroep is daarom gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd.
7. Verweerder heeft het gerecht verzocht om zelf in de zaak te voorzien. Gebleken is dat verweerder bij zijn herberekening van de aan appellant in de periode vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 toekomende bijstandsuitkering ten onrechte is uitgegaan van het minimumloon (Afl. 1.636,70). Uit de brief van 1 maart 2021 van [bedrijf] blijkt dat [bedrijf] aan appellant een brutoloon van Afl. 818,35 per maand heeft toegekend. Appellant heeft hierover (onweersproken) te kennen gegeven dat – afhankelijk van het door hem bij [bedrijf] verrichte werk – de hoogte van dat bedrag maandelijks varieerde. Volgens appellant kan hij dit middels zijn salarisslips aantonen. Nu verweerder dit allemaal niet heeft meegenomen bij zijn herberekening, acht het gerecht het op zijn plaats dat de herberekening opnieuw plaatsvindt. Gelet hierop ziet het gerecht in dit stadium geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het gerecht draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
gelast de teruggave van het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 1 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.