ECLI:NL:OGEAA:2021:642

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
AUA202100632
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning voor haarvlechter op basis van eerder legaal verblijf en beleidsregels

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een werk- en verblijfsvergunning. Appellante, een Jamaicaanse vrouw die op dertienjarige leeftijd naar Aruba is gekomen, had eerder legaal verblijf gehad in Aruba en verzocht om een vergunning om als haarvlechter te werken. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, op basis van een negatief advies van het Departamento di Progreso Laboral (DPL), dat stelde dat functiewijzigingen voor inwonende dienstbodes binnen drie jaar na afgifte van de eerste vergunning niet zijn toegestaan. Appellante stelde dat dit beleid niet op haar van toepassing was, gezien haar eerdere verblijfsvergunningen en haar humanitaire omstandigheden, aangezien zij geen familie meer had in Jamaica.

Tijdens de zitting op 20 september 2021 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellante als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren. Het gerecht oordeelde dat de bestreden beslissing niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat verweerder had nagelaten om de eerdere verblijfsvergunningen van appellante in overweging te nemen. De rechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kon blijven en verklaarde het beroep gegrond. De beslissing van de verweerder werd vernietigd en er werd bepaald dat verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan appellante, begroot op Afl. 1.400,-, en de teruggave van het door haar betaalde griffierecht van Afl. 25,- werd gelast.

Uitspraak

Uitspraak van 1 november 2021
Lar nr. AUA202100632

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

verblijvende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 28 januari 2021 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellante gericht tegen de afwijzende beschikking van 7 november 2019 op haar verzoek om een werk- en verblijfsvergunning om als haarvlechter werkzaam te zijn, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellante op 9 maart 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht (beroep).
Verweerder heeft op 19 april 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 20 september 2021 behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1989 in Jamaica en van Jamaicaanse nationaliteit, is op dertienjarige leeftijd naar Aruba gekomen. Appellante had in de periode van 2002 tot en met 2007 legaal verblijf op Aruba in het kader van gezinshereniging/verblijf bij garantsteller (eerdere verblijfsvergunningen).
1.2
Aan appellante is over de periode van 30 oktober 2014 tot 27 oktober 2016 een werk- en verblijfsvergunning verleend om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn.
1.3
Appellante heeft op 15 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een werk- en verblijfsvergunning om als haarvlechter werkzaam te zijn bij [bedrijf] (aanvraag).
1.4
Bij verklaring van 11 juli 2019 heeft de minister van Sociale Zaken en Arbeid een negatief advies uitgebracht op de aanvraag van [bedrijf] ingediend bij het Departamento di Progreso Laboral (DPL). Daarin staat onder meer:
“(…)
Reden(en) van bezwaar:
De ingediende aanvraag voor toelating betreft een functiewijziging voor een reeds toegelaten inwonende dienstbode. Het toelatingsbeleid met betrekking tot toegelaten vergunningsplichtigen in de functie van inwonende dienstbode houdt echter in, dat functiewijzigingen voor inwonende dienstbode binnen (3) jaren na afgifte van de eerste VTTV, met ingang van 1 november 2018 niet meer is toegestaan.
Reden waarom ondergetekende verklaart bezwaar te hebben tegen toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt van mevr. [appellante], geboren op [geboortedatum] 1989 te Jamaica.
(…)”
1.5
Bij beschikking van 7 november 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen (primaire beschikking). Daarin staat onder meer:
“(…)
Conform afgegeven negatief DPL verklaring (…) wordt uw aanvraag afgewezen o.g.v. het toelatingsbeleid met betrekking tot toegelaten vergunningsplichtigen in de functie van inwonende dienstbode houdt echter in, dat functiewijzigingen voor inwonende dienstbode binnen drie (3) jaren na afgifte van de eerste VTTV, met ingang van 01 december 2018 niet meer is toegestaan.
In dit geval wordt geen vergunning verleend.”.
1.6
Tegen de primaire beschikking heeft appellante op 11 december 2019 bezwaar gemaakt (bezwaar).
1.7
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de primaire beschikking gehandhaafd. In de bestreden beslissing staat onder meer:
“(…)
Op 15 augustus 2019 heeft betrokkene een DPL-verklaring overgelegd (d.d. 11 juli 2019) waarbij de DPL negatief adviseert tot toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt omdat vergunningsplichtige huishoudelijk personeel binnen 3 jaren na afgifte van de eerste vergunning niet van functie mogen wijzigen. Betrokkene heeft alleen (één) 1 tijdelijke vergunning met verblijfsdoel huishoudelijk personeel ontvangen.
(…)
Gelet op het bovengenoemde voldoet u niet aan de voorwaarden tot verkrijging van de gevraagde vergunning.
(…)”.
beroep en verweer
2.1
Aan het daartegen gerichte beroep heeft appellante – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat gelet op het eerdere legaal verblijf van appellante het beleid dat de vergunningsplichtige huishoudelijk personeel binnen 3 jaren na afgifte van de eerste vergunning niet van functie mag wijzigen niet op appellante van toepassing is of niet aan haar kan worden tegengeworpen. Voorts beroept appellante zich op klemmende redenen van humanitaire aard, nu zij in Aruba is opgegroeid en geen familieleden meer heeft in Jamaica.
2.2
Verweerder heeft aan zijn motivering – kort samengevat – toegevoegd dat appellante bij haar aanvraag voor een verklaring toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt heeft nagelaten om haar eerdere vergunningen in te dienen bij het DPL. Daardoor heeft het DPL geen rekening kunnen houden met de eerdere verblijfsvergunningen, wat ertoe heeft geleid dat een negatief advies is gegeven voor haar toetreding tot de arbeidsmarkt. Wegens dit negatief advies is de aanvraag niet toewijsbaar, aldus verweerder.
regelgevingskader
3. Op aanvragen voor werk- en verblijfsvergunningen is van toepassing het beleid, zoals bekend gemaakt in het Toelatingshandboek 2018, publicatiedatum 31 oktober 2018 (Toelatingsboek). In dit beleid staat in paragraaf C3 – voor zover hier relevant – het volgende. Aan vreemdelingen die zijn toegelaten, wordt in principe wel wijziging van de toelatingsvoorwaarden toegestaan. Dit houdt in dat zij in principe wel van werkgever (na verloop van (1) een jaar) of van functie (na verloop van (3) die jaren) mogen veranderen.
Uitzondering op de hoofdregel:
a. Ten aanzien van het verblijfsdoel inwonend huishoudelijk personeel wordt echter pas na vijf jaar wijziging van de functie toegestaan, zonder advies van DPL, en indien een advies van DPL wordt verzocht pas na 3 jaar.
In bijlage 3 van het Toelatingsboek staat – voor zover hier relevant – het volgende. Regeling wijziging functie inwonende dienstbode. Na drie (3) jaar verblijfsvergunning om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn, kan deze van werkgever en/of functie wijzigen, mits de arbeidsmarkttoets DPL tenminste vijf (5) jaar aaneengesloten met succes wordt doorlopen en afgerond.
beoordeling
4.1
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat appellante (enkel) over de periode van 30 oktober 2014 tot 27 oktober 2016 in het bezit was van een werk- en verblijfsvergunning om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn. Ten tijde dat de bestreden beslissing is genomen voldeed appellante dus niet aan de hierboven genoemde voorwaarde dat zij 3 jaren in het bezit moet zijn geweest van een werk- en verblijfsvergunning voor inwonende dienstbode om van functie te kunnen veranderen. Het door het DPL gegeven negatief advies voor toetreding tot de arbeidsmarkt is in overeenstemming met het hierboven genoemde beleid en dus in beginsel niet onjuist.
4.2
Wel moet nog de vraag worden beantwoord of verweerder de aanvraag van appellante voor een werk- en verblijfsvergunning om als haarvlechter werkzaam te kunnen zijn enkel op grond van het negatief advies van het DPL heeft mogen afwijzen. Appellante meent dat verweerder daarbij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar eerdere verblijfvergunningen. Verweerder heeft op dit punt te kennen gegeven dat niet valt uit te sluiten dat het DPL een positief advies had gegeven indien appellante haar eerdere verblijfsvergunningen bij het DPL had ingediend. Het oordeel luidt als volgt.
4.3
Daargelaten de vraag of het al dan niet laten meewegen van eerdere verblijfvergunningen met als verblijfdoel gezinshereniging bij de arbeidsmarkttoets van het DPL hoort, geldt dat aan verweerder de discretionaire bevoegdheid toekomt om van zijn beleid af te wijken indien hij termen daartoe aanwezig acht. Verweerder beschikt over informatie betreffende de verblijfstatus van appellante in ieder geval sinds 2002. Het was dan ook aan verweerder om de afweging te maken of het eerdere legaal verblijf van appellante en/of andere omstandigheden maken dat in dit geval van dat beleid moet worden afgeweken. Nu verweerder dat heeft nagelaten, luidt de conclusie dat de bestreden beslissing niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.4
De slotsom is dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
5. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt
Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van verweerder van 28 januari 2021 op het bezwaar van appellante;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van appellante en begroot op Afl. 1.400,-,
gelast teruggave aan appellante van het door haar betaalde bedrag van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 1 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.