ECLI:NL:OGEAA:2021:633

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
AUA202002500
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie een aanvraag van een Venezolaanse appellant om een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen. De appellant, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, heeft op 27 mei 2020 verzocht om herziening van deze afwijzing, maar dit verzoek werd door de Minister niet-ontvankelijk verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Tijdens de zitting op 24 mei 2021 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de afwijzing van zijn verzoek om herziening onterecht was, omdat hij nieuwe feiten en omstandigheden had die niet waren meegenomen in de eerdere beslissing. De Minister heeft echter gesteld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, wat de niet-ontvankelijkheid rechtvaardigde. Het Gerecht heeft uiteindelijk geoordeeld dat de appellant geen belang meer had bij de vernietiging van de bestreden beslissing, aangezien hij inmiddels niet meer bij de werkgever werkte waarvoor de vergunning was aangevraagd. Hierdoor werd het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter N.K. Engelbrecht op 11 oktober 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 11 oktober 2021
Lar nr. AUA202002500

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

van Venezolaanse nationaliteit,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J. Paula (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 13 september 2019 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een vergunning tot tijdelijk verblijf om alhier werkzaam te zijn en te verblijven, afgewezen.
Bij schrijven van 27 mei 2020 heeft appellant verweerder verzocht om voornoemde afwijzende beschikking te herzien.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft appellant op 5 september 2020 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 23 september 2020 heeft verweerder het als bezwaarschrift aangemerkt schrijven van appellant van 27 mei 2020, niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 9 oktober 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 mei 2021, alwaar zijn verschenen appellant bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Appellant heeft op 21 juni 2021 op verzoek van de rechter, nadere stukken ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, dat verweerder zijn schrijven van 27 mei 2020 ten onrechte als een bezwaarschrift gericht tegen de afwijzende beschikking van 13 september 2019 heeft aangemerkt, en hierdoor ten onrechte dit schrijven bij beschikking van 23 september 2020 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Appellant betoogt – naar het gerecht begrijpt – dat zijn schrijven van 27 mei 2020 een verzoek is om op grond van nieuwe feiten en omstandigheden, namelijk dat zijn vorige werkgever hem niet heeft uitgeschreven bij de SVb en dat dit hem niet zwaar kan worden aangerekend, terug te komen van voormelde in rechte onaantastbare beschikking, op welk verzoek verweerder alsnog een inhoudelijke beslissing dient te nemen. Ter zitting heeft appellant als (nieuwe) grond aangevoerd dat hij gaten in zijn verblijf alhier wil voorkomen.
Appellant heeft ter zitting, desgevraagd, te kennen gegeven dat hij in 2019, in ieder geval vóór de afwijzende beschikking van 13 september 2019, ontslag heeft genomen bij [bedrijf]. Gevraagd naar zijn laatste loonstrook bij [bedrijf A], heeft appellant de loonstrook van maart 2018 overgelegd.
1.2
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat het bezwaarschrift van 27 mei 2020 is ingediend na verloop van zes weken na dagtekening van de beschikking, en dat het derhalve niet-ontvankelijk is.
Verweerder heeft verder aangevoerd dat appellant de beschikking van 13 september 2019 op diezelfde dag in persoon op kantoor van de Dimas heeft opgehaald, zich daar heeft moeten identificeren en voor ontvangst ervan heeft getekend. Hierna heeft appellant pas bij schrijven van 27 mei 2020 voor het eerst bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Dit bezwaarschrift is derhalve tardief ingediend en is terecht bij beschikking van 23 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard, aldus verweerder.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder het schrijven van appellant van 27 mei 2020 op goede gronden als bezwaarschrift tegen de beschikking van 13 september 2019 heeft aangemerkt. Bij de beantwoording neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Aan appellant, geboren op [geboortedatum] 1988 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is laatstelijk een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend om als “kitchen attendant” bij de werkgever [bedrijf A] werkzaam te zijn. Deze vergunning was geldig van 15 mei 2018 tot 14 mei 2019.
3.2
Appellant stond vanaf 1 maart 2016 tot 8 februari 2020, met een onderbreking tussen 28 maart 2018 en 7 mei 2018, bij de SVb ingeschreven als werkzaam bij [bedrijf]. Appellant stond gedurende de periode van 22 juni 2018 en 12 september 2019 tevens als werknemer bij [bedrijf B]. ingeschreven. [Bedrijf B] exploiteert een slagerij onder de naam
[naam bedrijf] B].
3.3
Ten behoeve van appellant is op 11 juli 2019 een aanvraag ingediend ter verlenging van voornoemde vergunning tot tijdelijk verblijf om bij [Bedrijf A] werkzaam te zijn. Deze aanvraag is bij beschikking van 13 september 2019 afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ (…) De aanvraag is afgewezen.
Uit ambtsberichten is gebleken dat u niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan deze verblijfstitel.
Bij controle met SVB register is gebleken dat betrokkene werkzaam staat ingeschreven bij 2 bedrijven, nl. bij [Bedrijf A]. sinds 7 mei 2018 tot heden, en bij [Bedrijf B] sinds 22 juni 2018 tot heden. Dit is in strijd met vorige verleende vergunning gezien de aanvraag een verlenging is.(…)”
3.4
Bij schrijven van 27 mei 2020 heeft appellant verweerder verzocht om voornoemde afwijzende beschikking te herzien.
3.5
Bij uitspraak van 19 mei 2021 (Lar nr. AUA 202101042) heeft de voorzieningenrechter op het verzoek van appellant strekkende tot schorsing van de bestreden beslissing, als volgt geoordeeld:
“(…) De afwijzende beschikking van 13 september 2019 heeft betrekking op een aanvraag voor een vergunning om bij [Bedrijf A] te werken. Ter zitting is gebleken dat verzoeker inmiddels voor een andere werkgever dan [Bedrijf A] werkt en hiervoor in januari 2021 een nieuwe vergunning voor tijdelijk verblijf heeft aangevraagd. Tevens heeft verzoeker desgevraagd aangegeven niet meer bij [Bedrijf A] te willen werken. Daarom heeft hij geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening of, in de bodemprocedure, bij vernietiging van de bestreden beslissing. Aan beantwoording van de vraag of verweerder het verzoek van 27 mei 2020 terecht heeft aangemerkt als een bezwaarschrift en, zo ja, of hij dit bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de voorzieningenrechter niet toe. (…)”.
3.6
Bij bevelschrift van 19 maart 2020 is de uitzetting van appellant bevolen. Omdat appellant niet is verschenen voor een van de humanitaire vluchten naar Venezuela in september 2020, november 2020 of december 2020, is bij bevelschrift van 6 januari 2021 wederom zijn uitzetting bevolen. Zijn verzoek om het bevelschrift van 6 januari 2021 te schorsen is bij uitspraak van 17 februari 2021 afgewezen (Lar nr. AUA202100097).
De beoordeling
4. Het gerecht is met de voorzieningenrechter van oordeel dat, nu de afwijzende beschikking van 13 september 2019 betrekking heeft op een aanvraag voor een vergunning om bij [Bedrijf A] te werken en gebleken is dat appellant al vóór 13 september 2019 niet meer bij die werkgever werkzaam was, appellant geen belang meer heeft bij vernietiging van de bestreden beslissing. Appellant dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Gelet hierop komt het gerecht niet toe aan de beantwoording van de vraag of verweerder het schrijven van appellant van 27 mei 2020 op goede gronden als bezwaarschrift tegen de beschikking van 13 september 2019 heeft aangemerkt.
5. Bij dit resultaat bestaat voor veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure, dan wel teruggave van het griffierecht geen grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.