ECLI:NL:OGEAA:2021:625

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AUA202000532
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering door Banco di Caribe Aruba N.V. tegen gedaagde wegens niet-nakoming van betalingsverplichtingen uit overeenkomst van geldlening

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Banco di Caribe Aruba N.V. (BdC) een geldvordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een overeenkomst van geldlening die op 18 september 2017 was gesloten, waarbij de gedaagde Afl. 11.940,-- in verbruikleen had ontvangen. De gedaagde kwam haar betalingsverplichtingen niet na, waardoor per 22 november 2019 een bedrag van Afl. 10.627,19 opeisbaar werd, vermeerderd met rente van 10.56% vanaf 23 november 2019. BdC heeft de gedaagde meerdere keren gesommeerd tot betaling, maar deze heeft niet betaald.

Na verkregen rechterlijk verlof heeft BdC op 6 februari 2020 conservatoir derdenbeslag gelegd onder het Land Aruba op alle gelden die het Land Aruba ten behoeve van de gedaagde onder zich heeft. In de procedure vorderde BdC dat het Gerecht de gedaagde zou veroordelen tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en verzocht om een redelijke betalingsregeling.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vordering van BdC in hoofdsom, vermeerderd met rente, toewijsbaar is. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet is gebleken dat er meer incassowerkzaamheden zijn verricht dan de wettelijke aanmaningen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 1.661,30 aan verschotten en Afl. 3.000,-- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken op 15 december 2021.

Uitspraak

Vonnis van 15 december 2021
Behorend bij A.R. no. AUA202000532
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: BdC,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de tegen [gedaagde] verleende akte van niet dienen van dupliek.
1.2
Vonnis is met welgemeende excuses voor alle vertraging nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Partijen hebben op 18 september 2017 een overeenkomst van geldlening gesloten krachtens welke [gedaagde] van BdC Afl. 11.940,-- in verbruikleen heeft ontvangen (hierna: de overeenkomst).
2.3
Omdat [gedaagde] haar betalingsverplichting uit de overeenkomst niet naar behoren is nagekomen, is zij per 22 november 2019 Afl. 10.627,19 opeisbaar verschuldigd aan BdC, te vermeerderen met overeengekomen rente ad 10.56% jaarlijks gerekend vanaf 23 november 2019.
2.4
BdC heeft [gedaagde] bij schrijven van 25 november 2019 en van 16 december 2019 telkens onder termijnstelling gesommeerd tot betaling aan BdC van het door [gedaagde] aan BdC verschuldigde bedrag. Betaling daarvan is uitgebleven.
2.5
Na daartoe verkregen rechterlijk verlof heeft BdC op zes februari 2020 ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de openbare rechtspersoon het Land Aruba op alle gelden die het Land Aruba uit een reeds bestaande rechtsverhouding ten behoeve van [gedaagde] onder zich heeft of zal verkrijgen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
BdC vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
a. om aan BdC te betalen Afl. 10.627,19, te vermeerderen met (1) overeengekomen rente ad 10.56% jaarlijks gerekend vanaf 23 november 2019 en (2) met Afl. 1.500,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] heeft verweer gevoerd, en heeft om een redelijke betalingsregeling met BdC verzocht.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het hiervoor omschreven feitencomplex volgt dat de vordering van BdC in hoofdsom te vermeerderen met overeengekomen rente zal worden toegewezen als na te melden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen. Het is niet aan het Gerecht maar aan partijen om in het licht van dit veroordelend vonnis met elkaar aan tafel te gaan om te bespreken of BdC al dan niet bereid is een passende betalingsregeling met [gedaagde] aan te gaan.
4.2
Ter zake van de door BdC verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt het volgende overwogen. Niet is gebleken dat er door of namens BdC meer buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht dan die ter voorbereiding en instructie van de zaak op welke krachtens artikel 63a Rv alleen de regels van proceskosten van toepassing zijn. De twee hiervoor onder 2.4 vermelde schriftelijke aanmaningen/sommaties vallen zonder meer binnen het bereik van die wettelijke bepaling. De hier besproken vordering van BdC zal worden afgewezen.
4.3 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van BdC waaronder begrepen die van het hiervoor onder 2.5 vermelde conservatoire derdenbeslag, tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 230,65 + 269,85 + 218,65 + 192,15 =) Afl. 1.661,30 aan verschotten (griffiegeld, oproep- en beslagexplootkosten) en Afl. 3.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten, tarief 4 ad Afl. 1.000,-- per punt).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan BdC te betalen Afl. 10.627,19, te vermeerderen met overeengekomen rente ad 10.56% jaarlijks gerekend vanaf 23 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van BdC, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.661,30 aan verschotten en Afl. 3.000,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.