ECLI:NL:OGEAA:2021:590

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AUA202100292
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid cao en pensioenbeding in arbeidsrelatie tussen RBC Royal Bank en werknemer

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen RBC Royal Bank (Aruba) N.V. en een werknemer, hierna te noemen [naam verweerster]. De werknemer was in dienst bij de rechtsvoorganger van RBC en had een arbeidsovereenkomst die onder een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) viel. RBC verzocht het Gerecht om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op de pensioengerechtigde leeftijd van de werknemer, op basis van een pensioenbeding in de cao. De werknemer betwistte echter dat de cao op haar van toepassing was, omdat er geen pensioenbeding was overeengekomen en de cao niet op haar van toepassing was bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst.

Het Gerecht oordeelde dat de cao, en daarmee het pensioenbeding, niet van toepassing was op de werknemer. Het Gerecht stelde vast dat er geen schriftelijke instemming van de vakbond was voor de wijziging van de salarisstructuur, die noodzakelijk was om de cao op de werknemer van toepassing te laten zijn. De werknemer had de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar de arbeidsovereenkomst was niet van rechtswege geëindigd, omdat de cao niet op haar van toepassing was. Het verzoek van RBC werd afgewezen en RBC werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

Beschikking van 16 november 2021
Behorend bij E.J. nr. AUA202100292
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
verzoekster,
hierna te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems,
tegen:
[Verweerster],
te Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: [naam verweerster],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met productie;
- de pleitnota van RBC;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 6 juli 2021, waarbij aanwezig waren RBC bij haar gemachtigde voornoemd, vergezeld door [X] (
HR Buisness Partner Dutch Caribbean) en [naam verweerster] bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.
1.2
De datum van de uitspraak is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
naam verweerster] is op 19 januari 1987 in loondienst getreden van First National Bank of Aruba N.V., de rechtsvoorganger van RBC, laatstelijk in de functie van
“Item Processing & Payments Officer”,tegen een salaris van Afl. 98.571,56 per jaar.
2.2
Op 24 mei 2017 is tussen de vakbond
“Federacion di Trahadornan di Aruba”(hierna: de vakbond), waar [naam verweerster] lid van is, en RBC een collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: de cao) tot stand gekomen voor - aanvankelijk - de duur van drie jaar, ingaande 1 januari 2016.
2.3
Artikel 2 van de cao luidt als volgt.
TOEPASSELIJKHEID
1. De bepalingen van deze cao zijn niet van toepassing op leden van de Direktie en stafleden, zijnde Werknemers boven PL 10-1, uitzendkrachten en contractanten zoals bedoeld in artikel 1613x van the BW”.
2.4
Artikel 8 van de cao luidt voor zover van belang als volgt.
BEEINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND
(…)
7. Het dienstverband eindigt in ieder geval zonder dat hiertoe enige opzegging is vereist, op het einde van de maand waarin de Werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. (…).”
2.5
Artikel 14 van de cao luidt voor zover van belang als volgt.
SALARISSCHALEN
Conform de richtlijnen ten aanzien van het betalingsbeleid, beoordeelt of herwaardeert de Werkgever, van tijd tot tijd, de vastgestelde salarisschalen om zijn concurrentiepositie te verzekeren binnen de markt waarin het opereert. (…).”
2.6
De werknemers van RBC worden afhankelijk van de aard en complexiteit van de door hen in hoofdzaak verrichte werkzaamheden ingedeeld in zogenaamde
“Position Levels”(hierna:
PL). Hoe lager het
“Position Level”cijfer is, hoe hoger de opleidingsvereisten voor een functie en hoe hoger het salaris. In de individuele
“Position Level”niveaus werd een onderverdeling gemaakt in drie subcategorieën, te weten categorie 1, categorie 2 en categorie 3. [naam verweerster] was medio het jaar 2018 op grond van dit systeem ingeschaald op
PL10-3.
2.7
Bij brief van 31 juli 2018 heeft RBC de vakbond voorgesteld om de bestaande
PL-salarisstructuur te wijzigen naar een standaard geharmoniseerde structuur, waarbij de subcategorieën per
“Position Level”zoals hiervoor weergegeven worden afgeschaft.
2.8
Bij brief van 9 september 2018 heeft RBC de vakbond onder meer bericht dat de harmonisatie van de salarisstructuur per 1 november 2018 zal ingaan. Alle werknemers van RBC zijn over de wijzigingen geïnformeerd.
2.9
Bij brief van 2 september 2020 heeft RBC [naam verweerster] gewezen op het feit dat zij in de daaropvolgende maand haar 63ste verjaardag zal vieren en dat zij op dat moment haar pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken, hetgeen betekent dat de arbeidsovereenkomst alsdan van rechtswege tot een einde zal komen.
2.1
Bij brief van 8 september 2020 heeft de vakbond namens [naam verweerster] gereageerd op voormeld schrijven van RBC. De brief luidt voor zover van belang als volgt.
“(…)
As per Aruban labor legislation a labor agreement may terminate when reaching the pensionable age only if such a “pension clause” is explicitly agreed upon between parties in writing. Our member does not recall signing any agreement with RBC regarding this topic. The collective labor agreement signed between the FTA and RBC does not contain any stipulations with regards to this topic either. Thus, based on the information currently available to us, there will be no termination “by law”.”
2.11
RBC heeft bij schrijven van 13 oktober 2020 de vakbond erop gewezen dat de harmonisatie van de salarisstructuur na goedkeuring van de vakbond per 1 november 2018 is ingegaan, dat [naam verweerster] vanaf die datum onder de salarisschaal
PL-10 is komen te vallen en dat de cao met het daarin opgenomen pensioenbepaling daarom op [naam verweerster] van toepassing is.
2.12 [
naam verweerster] heeft sinds eind oktober 2020 niet meer gewerkt.
2.13 [
naam verweerster] heeft bij brief van 16 november 2020 de nietigheid van het ontslag ingeroepen, doorbetaling van loon gevorderd en zich bereid verklaard om op eerste oproep haar werkzaamheden te hervatten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
RBC verzoekt Het Gerecht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op basis van de op [naam verweerster] van toepassing zijnde cao, meer in het bijzonder op grond van artikel 8 sub 7 van de cao, van rechtswege tot een einde is gekomen op 31 oktober 2020, en om [naam verweerster] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de griffierechten, deurwaarderskosten en het gemachtigdensalaris.
3.2
Aan het verzoek heeft RBC het volgende ten grondslag gelegd.
Ingevolge artikel 14 van de cao kan de werkgever de vastgestelde salarisschalen beoordelen en herwaarderen. De salarisstructuur is, na te zijn beoordeeld conform deze bepaling, met instemming van de vakbond per 1 november 2018 gewijzigd. Alle werknemers die vanwege hun functie ingedeeld werden onder het functieniveau
PL10-2 en
PL10-3, werden als gevolg van die wijziging vanaf die datum ingedeeld onder het niveau
PL10. [naam verweerster], een
PL10-3 werknemer, is als gevolg van deze wijziging dan ook onder de salarisschaal
PL10 komen te vallen. Ingevolge het eerste lid van artikel 2 van de cao zijn de bepalingen daarvan van toepassing op alle werknemers die zijn ingeschaald op het niveau
PL10-1 en lager. Dit alles brengt met zich dat de cao, en dus ook het daarin opgenomen pensioenbeding, vanaf dat moment onverkort op [naam verweerster] van toepassing is geworden. Nu [naam verweerster] in oktober 2020 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen conform artikel 8 lid 7 van de cao van rechtswege tot een einde gekomen, aldus RBC.
3.3 [
naam verweerster] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van RBC, met veroordeling van RBC in de kosten van de procedure.
[naam verweerster] heeft gemotiveerd betwist dat de vakbond op enig moment met de wijziging van de salarisstructuur heeft ingestemd, zodat de cao op haar niet van toepassing is geworden. Verder voert zij aan dat de bewoordingen van de cao, ingevolge waarvan de cao niet op stafleden van toepassing is, ook na de wijziging van de salarisstructuren ongewijzigd zijn gebleven.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat niet in geschil is dat bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen pensioenbeding is overeengekomen en de arbeidsovereenkomst nadien evenmin met deze strekking is gewijzigd.
.
4.2
Voorts staat tussen partijen vast dat ten tijde van de totstandkoming van de cao deze, ingevolge artikel 2, eerste lid, niet op [naam verweerster] van toepassing was.
Het geschil tussen partijen is dan ook beperkt tot de vraag of het pensioenbeding uit de cao met ingang van 1 november 2018 op [naam verweerster] van toepassing is geworden.
4.3
Het Gerecht overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de salarisstructuur deel uitmaakt van de cao. Verder is niet in geschil – mede gezien artikel 5, gelezen in verbinding met artikel 3, van de Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst – dat een
aanpassing van de cao of een bepaling daarvan niet stilzwijgend eenzijdig kan worden gedaan door de werkgever, maar schriftelijk dient te geschieden, en bovendien instemming behoeft van de vakbond. Nu vaststaat dat de salarisstructuur deel uitmaakt van de cao, dient de wijziging hiervan schriftelijk en met instemming van de vakbond te geschieden.
4.4
Ter onderbouwing van haar stelling dat de vakbond met de wijziging van de salarisstructuur heeft ingestemd, heeft RBC onder meer verwezen naar de door haar in de procedure gebrachte brieven zoals vermeld onder 2.7 en 2.8. Naar het oordeel van het Gerecht kan uit deze brieven evenwel niet worden afgeleid dat de vakbond met de voorgestelde wijzigingen heeft ingestemd, reeds omdat deze niet namens de vakbond zijn medeondertekend. Gelet hierop en nu RBC haar stelling verder niet nader heeft onderbouwd met enig ander stuk waaruit valt af te leiden dat de vakbond de wijziging van de salarisstructuur heeft goedgekeurd, en gegeven de gemotiveerde betwisting van [naam verweerster] dat de vakbond op enig moment met de wijziging van de salarisstructuur heeft ingestemd, is het Gerecht van oordeel dat de stelling van RBC voldoende feitelijke grondslag mist en daarom zal worden gepasseerd.
Dat de vakbond op enig ander moment schriftelijk akkoord is gegaan met de wijziging is verder nergens uit gebleken. De omstandigheid dat aan enkele collega’s van [naam verweerster], die vóór de totstandkoming van de nieuwe cao onder de salarisschalen
PL10-2 en
PL10-3 vielen, overwerkvergoeding is uitbetaald, omdat zij daarop een beroep hebben gedaan, terwijl zij daar op grond van de “oude” cao (die op hen niet van toepassing was), geen recht op hadden, zoals door RBC gesteld, maakt nog niet dat de vakbond akkoord is gegaan met enige wijziging van de van de cao deel uitmakende salarisstructuur en dat de cao daardoor van toepassing is geworden op [naam verweerster]. Overigens geldt dat de werkgever ingevolge het zesde lid van artikel 4 van de cao bevoegd was om van de in de cao opgenomen arbeidsvoorwaarden in de voor de werknemer gunstige zin af te afwijken.
Het voorgaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de salarisstructuur door enige schriftelijke goedkeuring van de vakbond met ingang van 1 november 2018 is gewijzigd, waardoor [naam verweerster] vanaf die datum onder de salarisschaal
PL10 is komen te vallen met het gevolg dat de cao op [naam verweerster] van toepassing is geworden. De omstandigheid dat inmiddels een nieuwe cao tot stand is gekomen tussen RBC en de vakbond, waarbij de salarisstructuur is aangepast naar de wijze zoals hiervoor weergegeven, maakt het voorgaande niet anders, nu onbetwist is gesteld dat [naam verweerster] ten tijde van de totstandkoming van die nieuwe cao al de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, en die cao geen terugwerkende kracht heeft.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet gesteld kan worden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege tot een einde is gekomen op 31 oktober 2020, de laatste dag van de maand waarin [naam verweerster] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
4.5
Gelet hierop, zal het verzoek van RBC worden afgewezen.
4.6
RBC zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [naam verweerster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,- (2 punten, tarief 5) aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
wijst het verzochte af;
5.2
veroordeelt RBC in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak
aan de kant van [naam verweerster] worden begroot op Afl. 2.500,-- (2 punten in tarief 5) aan salaris
van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 16 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 16 november 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. AUA202100292
Inhoudsindicatie: De cao met het daarin opgenomen pensioenbeding is niet van toepassing op de werknemer. Niet gesteld kan worden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege tot een einde is gekomen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel, arbeidsrecht
Rechter: mr. M.E.B. de Haseth
Bijzondere kenmerken: