ECLI:NL:OGEAA:2021:575

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AUA202103054
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en Comestibles Preferible Arubano N.V. met toekenning van een billijke vergoeding

In deze zaak heeft verzoekster, een 64-jarige vrouw die sinds 1989 in dienst was bij Comestibles Preferible Arubano N.V. (Compra), verzocht om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst. Verzoekster was sinds januari 2020 afwezig vanwege de zorg voor haar echtgenoot en ontving gedurende deze periode 60% van haar salaris. Ondanks eerdere gesprekken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft Compra geen definitief aanbod gedaan. Verzoekster heeft in maart 2021 een rechtszaak aangespannen om haar volledige loon te vorderen, maar deze vordering werd afgewezen. In juli 2021 deed Compra een aanbod voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken. Verzoekster heeft zich ziekgemeld en is opgeroepen om weer aan het werk te gaan, maar heeft dit geweigerd.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de arbeidsrelatie tussen partijen zo verstoord is dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Beide partijen hebben verwijten te maken over hun handelen in deze situatie. Het Gerecht heeft besloten om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 15 december 2021 en heeft een billijke vergoeding van Afl. 75.000,- aan verzoekster toegekend, waarbij rekening is gehouden met haar lange dienstverband en de omstandigheden van de zaak. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking van 7 december 2021
Behorend bij E.J. nr. AUA202103054
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster},
wonend te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen
de naamloze vennootschap
Comestibles Preferible Arubano N.V.,
gevestigd te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Compra,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 14 oktober 2021;
  • de e-mail van Compra van 9 november 2021 met een productie;
  • de brief van [verzoekster] van 9 november 2021 met producties;
  • de pleitnota van [verzoekster];
  • het verweerschrift van Compra;
  • de mondelinge behandeling van 12 november 2021.
1.2.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zal worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1. [
[verzoekster] (64 jaar oud) is op 1 september 1989 in dienst getreden bij Compra, op basis van een arbeidsovereenkomst zonder pensioenbeding. [verzoekster] werkte laatst bij Compra in de functie van Customs Administrative Assistant, tegen een maandsalaris van Afl. 4.000,-. In die functie was [verzoekster] als enige medewerker belast met het inklaren van containers. Zij functioneerde daarbij naar tevredenheid van Compra.
2.2.
Op 14 januari 2020 is [verzoekster] naar het buitenland vertrokken voor een medische behandeling van haar echtgenoot. Ze zou aanvankelijk op 11 februari 2020 terugkeren. [verzoekster] is echter, met toestemming van Compra, langer in het buitenland gebleven, omdat aanvullende behandelingen van haar man nodig bleken te zijn. Compra heeft gedurende deze periode het loon van [verzoekster] volledig doorbetaald.
2.3.
Bij terugkeer van [verzoekster] in Aruba was daar de coronacrisis uitgebroken. [verzoekster] heeft in verband daarmee na haar terugkeer uit het buitenland niet meer gewerkt bij Compra. Sinds mei 2020 ontvangt [verzoekster] maandelijks 60% van haar reguliere salaris.
2.4.
Op 8 oktober 2020 heeft [naam directeur], directeur van Compra (hierna: [naam directeur]) [verzoekster] uitgenodigd voor een gesprek. [naam directeur] heeft voorgesteld om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden te beëindigen. Hij heeft [verzoekster] in dit gesprek toegezegd een aanbod daartoe te zullen doen.
2.5.
Compra heeft [verzoekster] vervolgens, ondanks herinneringen van [verzoekster], geen aanbod gedaan aan [verzoekster]. Op 22 december 2020 heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij brief gevraagd of dit voorstel nog zou volgen en Compra verder gesommeerd om het salaris weer voor 100% door te betalen. Bij brief van 29 december 2020 heeft Compra in reactie hierop laten weten:
“Het ligt in Compra’s voornemen om Uw cliënte te zijner tijd een aanbod te doen om het dienstverband met haar te beëindigen.”
2.6. [
[verzoekster] is in maart 2021 een arbeidszaak tegen Compra gestart bij dit Gerecht. Zij heeft daarin gevorderd Compra te veroordelen om haar volledige loon door te betalen vanaf december 2020. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij niet akkoord is gegaan met salarisvermindering, dat andere collega’s hun volledige loon hebben behouden en dat er geen noodzaak bestaat voor de salarisvermindering. Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft dit Gerecht de vorderingen van [verzoekster] afgewezen. Zij heeft daartoe geoordeeld dat [verzoekster] van juni 2020 tot en met in ieder geval mei 2021 maandelijks akkoord is gegaan met deze salarisverlaging, door ondertekening van een formulier daartoe.
2.7.
Op 15 juli 2021 heeft Compra aan [verzoekster] voor het eerst een aanbod gedaan voor een minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, namelijk een ontslagvergoeding van Afl. 62.676,92 bruto, te weten de Cessantia-uitkering en het loon over de opzegtermijn.
2.8.
Partijen hebben onderling geen overeenstemming kunnen bereiken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarop heeft Compra [verzoekster] opgeroepen om per 23 augustus 2021 weer op het werk te verschijnen. [verzoekster] heeft zich vervolgens ziekgemeld. Zij is door de Sociale Verzekeringsbank arbeidsongeschikt verklaard tot vrijdag 22 oktober 2021. Op 25 oktober 2021 (derhalve na indiening van het onderhavige ontbindingsverzoek) heeft Compra [verzoekster] door tussenkomst van een deurwaarder opgeroepen om op 26 oktober 2021 op het werk te verschijnen.
2.9.
Op 26 oktober 2021 is [verzoekster] op het werk verschenen. Zij is op die dag aan een leeg bureau geplaatst en heeft de opdracht gekregen om binnenkomende telefoontjes te beantwoorden en door te verbinden.

3.HET GESCHIL

3.1. [
[verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, met onmiddellijke ingang, althans op een door dit Gerecht te bepalen moment, onder toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoekster] van Afl. 192.000,-, dan wel een door dit Gerecht te bepalen bedrag.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. De arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, zoals bedoeld in artikel 7:685 BW. Compra heeft namelijk enerzijds niet de intentie om het dienstverband van [verzoekster] voort te zetten, zoals blijkt uit het gesprek van 8 oktober 2020 en het feit dat een andere collega het werk van [verzoekster] heeft overgenomen. Anderzijds doet Compra echter ook geen serieuze poging om het dienstverband te beëindigen, aangezien haar late, minnelijke voorstel een (veel) te lage vergoeding bevatte. [verzoekster] lijdt schade doordat zij niet haar volledige loon krijgt uitbetaald, maar ook geen passend beëindigingsvoorstel krijgt. Inmiddels is de situatie door Compra verder op het spits gedreven doordat zij [verzoekster] heeft opgeroepen en te werk heeft gesteld in een andere functie. Aan [verzoekster] dient een billijke vergoeding te worden toegekend, ter hoogte van de kantonrechtersformule, met factor C=1, oftewel een bedrag van Afl. 192.000,-.
3.3.
Compra heeft verzocht het dienstverband te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoekster], dan wel met toekenning van uitsluitend de cessantia-uitkering, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten, dan wel met compensatie van de proceskosten. Compra voert daartoe het volgende aan. [verzoekster] heeft sinds 14 januari 2020 niet meer in haar functie gewerkt. Zij verbleef eerst op haar verzoek in het buitenland om voor haar echtgenote zorgen, daarna gaf zij er door de coronacrisis gezien haar leeftijd de voorkeur aan om thuis te blijven, met doorbetaling van 60% van haar loon. Het leek Compra daarom goed om de arbeidsovereenkomst in onderling overleg te beëindigen, gezien de leeftijd van [verzoekster], de gezondheid van haar echtgenoten de omstandigheid dat haar werk al sinds januari 2020 door een ander werd verricht. Partijen hebben echter geen akkoord kunnen bereiken door de onredelijke eisen van [verzoekster]. De kantonrechtersformule is namelijk geen correct uitgangspunt, omdat [verzoekster] de pensioenleeftijd al heeft bereikt. [verzoekster] is vervolgens opgeroepen om te komen werken, maar zij wil klaarblijkelijk niet meer werken. De beëindiging van het dienstverband is daarom niet te wijten aan Compra. Om die reden behoeft Compra geen vergoeding te betalen. Zij is desalniettemin eventueel bereid om de cessantia-uitkering te betalen, gezien de trouwe dienst van [verzoekster].

4.DE BEOORDELING

4.1.
Op grond van artikel 7:685 BW is ieder van de partijen te allen tijde bevoegd zich tot het Gerecht te wenden met het verzoek om de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden.
4.2.
Aangezien beide partijen verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, kan worden geconcludeerd dat partijen het erover eens zijn dat van een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie niet langer sprake kan zijn. Weliswaar heeft Dirks tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [verzoekster] in feite kan terugkeren bij Compra, echter heeft het Gerecht begrepen dat dit slechts een theoretische optie betreft en geen wijziging van het formele standpunt van Compra. Compra wenste immers al in oktober 2020 het dienstverband met [verzoekster] te beëindigen. Nadien is de verhouding tussen partijen alleen maar verslechterd, door mislukte onderhandelingen, de eerdere rechtszaak tussen partijen en de gang van zaken na aanvang van de onderhavige procedure (r.o. 2.8 en 2.9). Ook tijdens de mondelinge behandeling is het Gerecht gebleken dat partijen elkaar over en weer dermate veel verwijten maken, dat geconcludeerd moet worden dat de arbeidsverhouding zo verstoord is, dat deze ontbonden dient te worden. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom worden toegewezen.
4.3.
Op grond van artikel 7:685 lid 8 BW kan het Gerecht aan een van de partijen een vergoeding toekennen ten laste van de wederpartij, wanneer dat haar met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt. Dit is het punt dat partijen met name verdeeld houdt. [verzoekster] verzoekt immers toekenning van een vergoeding van Afl. 192.000,- terwijl Compra bereid is niets, dan wel ten hoogste de Cessantia-uitkering ter hoogte van ongeveer Afl. 40.000,-, te betalen. Met oog op deze billijkheidsvergoeding overweegt het Gerecht het volgende.
4.4.
Partijen hebben samen een atypische situatie laten ontstaan, waarbij [verzoekster] ruim anderhalf jaar was vrijgesteld van werk, met behoud van (een deel van) haar loon, namelijk vanaf januari 2020 tot en met augustus 2021. Partijen hebben beide onvoldoende blijk gegeven van inzicht in de consequenties van die situatie. Vast staat namelijk dat tot en met januari 2020 sprake was van een goede samenwerking tussen partijen, naar beider tevredenheid. Inmiddels zijn partijen echter bijna twee jaar verder en zijn zij op een punt beland dat zij beide de overeenkomst niet meer willen voortzetten. Gebleken is, dat dit met name te wijten is aan de lange vrijstelling van werk, waardoor de drempel om weer onverkort uitvoering te geven aan de arbeidsovereenkomst steeds hoger is geworden voor partijen. Op basis van de tegengestelde standpunten tijdens de mondelinge behandeling, die door beide partijen niet zijn onderbouwd, is het voor het Gerecht niet duidelijk wie van de partijen het initiatief heeft genomen tot het thuiszitten van [verzoekster]. Wat daar ook van zij, beide partijen hebben deze onwerkbare situatie in ieder geval laten voortbestaan en aan beide partijen vallen daarom ook verwijten te maken.
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat Compra zich op enige wijze heeft ingespannen om deze situatie tot een einde te brengen. Zij heeft [verzoekster] ruim anderhalf jaar niet opgeroepen voor werkzaamheden. Zij heeft bovendien in oktober 2020 voorgesteld om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Vervolgens heeft zij, in tegenstelling tot haar toezeggingen, negen maanden laten verstrijken en pas in juli 2021 een concreet voorstel gedaan. Zij heeft [verzoekster] zo lange tijd in onzekerheid laten verkeren. Compra heeft niet laten merken dat zij zich hierom heeft bekommerd. Dit valt haar te verwijten. Als zij wenste de arbeidsovereenkomst te beëindigen dan was enige voortvarendheid op zijn plek geweest. Dit geldt temeer omdat sprake was van 31 jaar loyale dienst van [verzoekster]. Verder valt het Compra te verwijten dat zij [verzoekster] voor een voldongen feit heeft geplaatst door haar taken over te hevelen naar een collega. Het is in beginsel begrijpelijk dat een collega het werk van [verzoekster] bij haar afwezigheid overnam, aangezien de containers die [verzoekster] als enige inklaarde niet konden blijven wachten op een eventuele terugkeer van [verzoekster]. Dit betekent echter niet dat [verzoekster] daarmee haar functie heeft opgegeven. Het had op de weg van Compra gelegen om [verzoekster] op voorhand te wijzen op die consequentie. Gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan. Door deze lange periode van inactiviteit en het eigenhandig overhevelen van de taken van [verzoekster] heeft Compra de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] min of meer inhoudsloos laten worden.
4.6.
Anderzijds vallen ook [verzoekster] verwijten te maken, ten aanzien van de situatie die zij ten grondslag legt aan de ontbinding. Onvoldoende is namelijk gebleken dat zij zich heeft ingespannen om de vrijstelling van werk tot een einde te brengen. Weliswaar heeft zij tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij heeft aangedrongen op wedertewerkstelling, echter is dit door Compra betwist en door [verzoekster] niet onderbouwd. [verzoekster] heeft in geen van de overgelegde berichten en evenmin in de eerdere procedure tussen partijen wedertewerkstelling gevorderd. Zij heeft zich steeds slechts gefocust op de volledige betaling van haar loon en op een beëindigingsaanbod van Compra. Zij is door deze passiviteit zelf ook schuldig aan het ontstaan van deze onwerkbare situatie.
4.7.
Uiteindelijk bood Compra in juli 2021 aan [verzoekster] een uitweg uit deze situatie. Compra heeft haar toen een beëindigingsaanbod gedaan, dat niet onfatsoenlijk is te noemen. Zij heeft [verzoekster] immers geboden waarop zij op grond van de wet recht heeft. Geen wetsbepaling verplicht Compra om in het minnelijk traject een hogere vergoeding te bieden, zeker gezien de onbetwist door Compra gestelde omstandigheid dat zij dezelfde vergoeding heeft geboden aan andere ‘oudere’ werknemers. [verzoekster] heeft desalniettemin besloten dit aanbod te weigeren, hetgeen haar goed recht is. Dit betekent echter wel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog onverkort geldt en Compra haar dus weer kon oproepen tot het verrichten van werkzaamheden. Dat [verzoekster] zich hier inmiddels niet meer toe kon zetten en daarom ontbinding heeft gevorderd, moge zo zijn, maar het is tevens een gevolg van haar eigen afwachtende houding en haar onderhandelingsstrategie.
4.8.
Kortom, op grond van het voorgaande vallen aan beide partijen verwijten te maken, zodat een ‘neutrale’ billijkheidsvergoeding op zijn plek is. [verzoekster] heeft voor de berekening daarvan aansluiting gezocht bij de kantonrechtersformule en komt daardoor op het aanzienlijke bedrag van Afl. 192.000,-. Het Gerecht overweegt dat de billijkheidsvergoeding, gezien haar aard, in beginsel niet hoger dient te zijn dan het inkomen dat [verzoekster] bij het voortduren van het dienstverband, tot het einde daarvan, zou hebben genoten. De door [verzoekster] verzochte vergoeding staat gelijk aan het loon dat zij zou hebben ontvangen bij het voortduren van de overeenkomst voor vier jaar. Gesteld noch gebleken is dat het aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster], die reeds 2 jaar de pensioenleeftijd heeft bereikt, nog dermate lang zou voortduren. In tegendeel, [verzoekster] heeft er door haar opstelling vanaf januari 2020, met inbegrip van deze procedure, geen blijk van gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst nog een lange tijd (vier jaar of langer) voort wilde zetten. Anderzijds overweegt het Gerecht dat ook geen sprake was van een voorzienbaar einde van de arbeidsovereenkomst op korte termijn, aangezien [verzoekster] tot januari 2020 al 31 jaar naar tevredenheid functioneerde. Partijen hebben echter onvoldoende aanknopingspunten geboden op basis waarvan een gefundeerde inschatting kan worden gemaakt van de termijn die de overeenkomst nog zou hebben voortgeduurd.
4.9.
Het Gerecht ziet daarom aanleiding om, los van enige formule, een vergoeding naar billijkheid te bepalen. In de door het Gerecht bepaalde vergoeding weegt zij mee dat de 31 jaar loyale dienst van [verzoekster], waarbij zij naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, beloond dient te worden, en dat van Compra meer verwacht had mogen worden in dat perspectief. Anderzijds weegt ook mee dat [verzoekster] verwijten vallen te maken, zoals hiervoor overwogen. Ook speelt mee dat [verzoekster] al bijna twee jaar is vrijgesteld van werk met behoud van een aanzienlijk deel van haar loon en dat zij reeds aan AOV-uitkering en een klein pensioen ontvangt.
4.10.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, acht het Gerecht een vergoeding van Afl. 75.000,- rechtvaardig. Hierop strekt een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering.
4.11.
Gezien de aard en de uitkomst van de procedure ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
stelt partijen ervan in kennis voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst tegen 15 december 2021 te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding als hierna is vermeld;
5.2
bepaalt dat [verzoekster] de gelegenheid heeft om het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 14 december 2021 ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan Compra;
5.3
veroordeelt [verzoekster] in dat geval in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Compra, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 3.000,- aan salaris van de gemachtigde;
voor het geval [verzoekster] haar verzoek niet intrekt, wordt alvast beslist:
5.4
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 december 2021;
5.5
veroordeelt Compra tot betaling aan [verzoekster] van een vergoeding van Afl. 75.000,- waarop een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering strekt;
5.6
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.7
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 7 december 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. AUA202103054
Inhoudsindicatie: Ontbinding arbeidsovereenkomst
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel, Arbeidsrecht
Rechter: mr. M.E.B. de Haseth
Bijzondere kenmerken: