ECLI:NL:OGEAA:2021:534

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AUA202102659
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 54 Lar inzake uitzetting van een Haïtiaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoeker, van Haïtiaanse nationaliteit, was in Aruba geboren en had daar zijn hele leven gewoond. Hij was in 1991 door zijn grootmoeder naar Aruba meegenomen en had geen familie in Haïti. Verzoeker had in het verleden meerdere verblijfsvergunningen gekregen, maar was sinds 1 augustus 2007 zonder geldige verblijfstitel. Op 3 september 2021 had de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, de uitzetting van verzoeker bevolen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze beschikking en diende op 15 september 2021 een verzoekschrift in bij het gerecht om de uitzetting te schorsen.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2021 werd de situatie van verzoeker besproken, waarbij zijn advocaat en een vertrouwenspersoon aanwezig waren. Verzoeker stelde dat hij van kleins af aan in Aruba woonde en dat zijn uitzetting in strijd was met zijn recht op family life volgens artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker bij voortzetting van zijn verblijf zwaarder wogen dan de belangen van de overheid bij uitzetting. De rechter concludeerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn langdurige verblijf in Aruba en het feit dat hij geen familie in Haïti had.

De voorzieningenrechter schorste het bevel tot uitzetting en droeg verweerder op om verzoeker binnen een week terug te halen naar Aruba. De uitspraak benadrukte het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de overheid bij uitzettingsbesluiten, vooral in gevallen waarin de betrokken persoon langdurig in het land heeft gewoond en geen connecties heeft met het land van herkomst.

Uitspraak

Uitspraak van 21 oktober 2021
Lar nr. AUA202102659

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Haïtiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 3 september 2021 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker bij brief van 15 september 2021, bij verweerder binnengekomen op 24 september 2021, bezwaar gemaakt.
Op 15 september 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is - na een korte tijd te zijn aangehouden - behandeld ter zitting van 6 oktober 2021. Verzoeker is verschenen bij mr. E.M.J. Cafarzuza occuperende voor mr. D.G. Kock en mevrouw Lacle, een kennis en vertrouwenspersoon van verzoeker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Tevens was aanwezig mr. A.F.J. Caster (DWJZ).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, letter d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De feiten
2.1
Verzoeker, geboren op [datum] 1987, van Haïtiaanse nationaliteit, is in 1991 (op vierjarige leeftijd) door zijn grootmoeder meegenomen naar Aruba. Verzoeker heeft geen familie op Haïti.
2.2
Op onbekende datum, maar op jonge leeftijd, is verzoeker wegens mishandeling door zijn grootmoeder onder toezicht gesteld met benoeming van Fundacion Guia Mi als gezinsvoogd en met plaatsing van verzoeker in het kindertehuis Imeldahof.
2.3
Aan verzoeker zijn tussen 1994 en 31 juli 2007, mede door tussenkomst van de gezinsvoogd, in totaal negen verblijfsvergunningen verleend in het kader van gezinshereniging.
2.4
Op zeventienjarige leeftijd is verzoeker uit het kindertehuis Imeldahof ontslagen en teruggeplaatst bij zijn grootmoeder. Verzoeker is vervolgens aan drugs verslaafd geraakt en is op straat komen te wonen. Hij is diverse keren met justitie in aanraking gekomen.
2.5
Bij brief van 15 maart 2012 bericht de Advocaat Generaal verzoeker dat hij niet zal worden uitgezet. In de brief staat onder meer:
“(…)
Redenen hiervan zijn:
- dat u van kleinsaf hier het eiland bent aangekomen met uw grootmoeder;
- dat u geen familie in Haïti hebt;
- dat mevr. [naam X] verder voor uw documenten zal zorgdragen;
- dat wanneer uw V.I. zal eindigen u bij haar zal gaan wonen.
(…)”.
2.6
Bij bevelschrift van 18 december 2014 heeft verweerder de verwijdering van verzoeker bevolen en is aan verzoeker een periode van niet-toelating van zestig maanden opgelegd. Dit bevelschrift is niet ten uitvoer gelegd.
2.7
Op 28 februari 2021 is verzoeker in verzekering gesteld wegens diefstal.
2.8
Op 3 september 2021 is verzoeker uit het Korrektie Instituut Aruba (KIA) ontslagen en aan de Guarda nos Costa (GNC) overgedragen.
2.9
Bij bestreden beschikking van 3 september 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
2.1
Tegen de bestreden beschikking heeft verzoeker op 15 september 2021 bezwaar gemaakt, maar hij heeft het bezwaarschrift per abuis bij het gerecht ingediend, waar het ten onrechte is geregistreerd als een beroepschrift. Op 24 september 2021 heeft verzoeker het bezwaarschrift tevens bij verweerder ingediend.
2.11
Op 15 september 2021 heeft verzoeker tevens onderhavig verzoek ex artikel 54 Lar ingediend met een begeleidend schrijven om in afwachting van de beslissing van de rechter niet over te gaan tot uitzetting van verzoeker.
2.12
Bij brief van 15 september 2021 bericht de gemachtigde van verzoeker het gerecht en de wederpartij het volgende:
“Bij deze kan ik u berichten dat partijen in deze zaak in bespreking zijn met elkaar en dat de uitzetting/verwijdering voorlopig niet zal plaatsvinden. In het kader daarvan verzoek ik u namens client om de zaak tot nader bericht aan te houden”.
Het gerecht heeft de zaak verwezen naar de rol van 29 september 2021 voor uitlating in verband met voortprocederen zijdens partijen.
2.13
Bij e-mail van 29 september 2021 verzoekt de gemachtigde van verweerder om een kopie van de uitspraak in de onder 2.11 genoemde zaak.
2.14
Bij e-mail van 29 september 2021 bericht het gerecht de procesgemachtigde dat gelet op de onder 2.12 genoemde brief de zaak geen behandelingsdatum heeft gekregen, dat er dus geen uitspraak in de zaak is en dat partijen zich heden kunnen uitlaten of ze de zaak wensen voor te zetten.
2.15
Op 29 september 2021 is verzoeker uitgezet.
2.16
Bij brief van 29 september 2021 bericht de gemachtigde van verzoeker dat de huidige minister niet de tussen partijen gemaakte afspraken heeft doorgekregen en dat verzoeker heden Aruba is uitgezet. In de brief staat onder meer:
“(…)
Toen de Immigratiedienst door de raadsman was bericht, heeft men nog getracht om [verzoeker] uit het vliegtuig te halen doch was dat niet meer gelukt. Thans bevindt [verzoeker] zich dus ten onrechte in het buitenland. Het is daarom dat ik u wil verzoeken om de aangehouden voorlopige voorziening zo snel mogelijk te agenderen waarbij het aangepaste verzoek zal inhouden dat het bestuursorgaan zal moeten gedogen dat [verzoeker] eenmalig het Land binnen mag komen.”
De standpunten van partijen
3.1
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat verzoeker van kleins af op Aruba woont en geen familie in Haïti heeft. Op jonge leeftijd is verzoeker wegens mishandeling door zijn grootmoeder onder toezicht gesteld en is verzoeker in een kindertehuis opgegroeid alwaar de gezinsvoogd zijn verblijfsvergunningen regelde. Op zeventienjarige leeftijd is hij, zonder begeleiding, teruggeplaatst bij zijn grootmoeder en is hij in de drugs beland. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval is er in het verleden reeds afgezien van de uitzetting van verzoeker. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven nu verweerder de bijzonderheden van de omstandigheden niet heeft laten meewegen bij de belangenafweging. Ook is de bestreden beschikking genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM. Voorts was er sprake van een toezegging van verweerder dat de bestreden beschikking niet ten uitvoer zou worden gelegd. Ter zitting heeft mevrouw [naam X] verklaard dat zij begin september 2021 persoonlijk met de voormalige minister van Justitie heeft gesproken die haar heeft toegezegd dat verzoeker niet zal worden uitgezet. Ook gemachtigde zelf heeft gesproken met de voormalige minister van Justitie en toen heeft laatstgenoemde dezelfde toezegging gedaan. De kans is groot dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand houdt. Verzoeker komt voorts op grond van de hardheidsclausule in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Het ter zitting gewijzigd verzoek strekt ertoe om te bepalen dat verweerder moet gedogen dat verzoeker naar Aruba terugkeert op kosten van Het Land en dat hij behandeld wordt als ware hij in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning totdat op de bodemprocedure is beslist.
3.2
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 1 augustus 2007 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel en dat er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning aanhangig is. Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd. Ter zitting stelt verweerder zich voorts op het standpunt dat dat hetgeen verzoeker bij voorlopige voorziening verzoekt geen betrekking heeft op hetgeen in bezwaar wordt bestreden en dat verzoeker bij het verzochte geen spoedeisend belang heeft. Verweerder heeft begrip voor de onfortuinlijke levensloop van verzoeker. In 2012 is verzoeker niet uitgezet onder de voorwaarde dat zijn documenten op orde moesten worden gesteld. Dat is niet gebeurd. Verzoeker wordt aangemerkt als een zwerver met een drugsproblematiek. Verweerder dient te allen tijde de openbare orde te beschermen. Verzoeker heeft zich op 29 september 2021 om 8.30 uur niet uitgelaten over de voortgang van onderhavig verzoek. Reden waarom verweerder tot uitzetting is overgegaan. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard niet te twijfelen aan de mondelinge toezegging van de voormalige minister, echter zich wel af te vragen of de voormalige minister hiertoe bevoegd was.
Vooraf: connexiteit
4. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is slechts plaats als er tijdens de procedure over de voorlopige voorziening een bezwaar of beroep in de bodemzaak aanhangig is. Aan deze voorwaarde is in dit geval voldaan. De omstandigheid dat het bezwaarschrift in de bodemzaak later (24 september 2021) is ingediend dan het verzoek om voorlopige voorziening (15 september 2021) doet daar niet aan af. Het betoog van verweerder dat materiele connexiteit ontbreekt omdat bij voorlopige voorziening verzocht wordt tot eenmalige toelating in Aruba en het bezwaar ziet op uitzetting wordt door het gerecht verworpen. Verzoeker heeft zich, zowel in de bodemzaak als bij het verzoek tot voorlopige voorziening verzet tegen de uitzetting. Daarover zal de voorzieningenrechter een oordeel vellen. In die zin is sprake van connexiteit. Dat het gevolg van een (naar voorlopig oordeel) onterechte uitzetting zou kunnen zijn dat de uitzetting ongedaan gemaakt dient worden doet geen afbreuk aan de connexiteit.
Beoordeling
5. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
6. Niet in geschil is dat verzoeker sinds 1 augustus 2007 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid en onder d, van de Ltu op zich bevoegd is verzoeker uit te zetten. Dit neemt niet weg dat verweerder pas daadwerkelijk tot toepassing van zijn bevoegdheid tot uitzetting mag overgaan na afweging van alle betrokken belangen en indien het resultaat van die afweging niet onevenredig is.
7.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in haar belangenafweging die tot het uitzettingsbevel hebben geleid onvoldoende rekening gehouden met de belangen van verzoeker, waaronder zijn recht op family life in de zin van artikel 8 EVRM. Verzoeker woont nagenoeg zijn hele leven in Aruba, hij heeft een groot aantal jaren een verblijfsvergunning gehad, hij heeft geen familie of kennissen in Haïti en spreekt de taal niet. Verweerder dient nader te motiveren waarom deze omstandigheden gevoegd met de bijzondere omstandigheden dat verzoeker gedurende zijn minderjarigheid langdurig onder toezicht gesteld is geweest, vervolgens als zwerver met een drugsproblematiek door het leven is gegaan en in Aruba in tegenstelling tot in Haïti een vertrouwenspersoon (mevrouw [naam X]) heeft die zich om hem bekommert, onvoldoende zijn om het belang van verzoeker bij voorzetting van zijn verblijf zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeker bij voortzetting van zijn verblijf (die tevens het spoedeisend belang bevestigen), zwaarder wegen dan de belangen van verweerder bij uitzetting.
7.2
Met betrekking tot het beroep van verzoeker dat hij erop mocht vertrouwen dat hij voorlopig niet zou worden uitgezet overweegt de voorzieningenrechter dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verzoeker is hierin naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geslaagd. Dat er sprake is geweest van toezeggingen en/of uitlatingen blijkt onder meer uit het door verweerder niet betwiste telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden tussen mevrouw [naam X] en de voormalige minister van Justitie (die toen nog in functie was) en de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemachtigde van verzoeker en de voormalige minister van Justitie. Gelet op het voorgaande bestaat er ook om die reden op zijn minst een redelijke kans dat de bestreden beschikking in bezwaar niet in stand zal blijven.
7.3
Verweerder heeft gesteld dat een vreemdeling niet wordt uitgezet indien een voorlopige voorziening aanhangig is. Hiervan uitgaande is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat, gelet op het feit dat verweerder bekend was met onderhavig verzoek en het bericht van de gemachtigde van verzoeker, waaruit blijkt dat een uitzetting voorlopig van de baan leek te zijn (zie 2.12), verweerder op zijn minst de uitlating van verzoeker op 29 september 2021 had moeten afwachten om zich te vergewissen of onderhavige zaak zou worden voortgezet. Anders dan verweerder betoogt, diende deze uitlating niet precies om 8.30 uur bij het gerecht binnen te zijn. Nu verweerder dit heeft nagelaten heeft hij verzoeker de mogelijkheid tot een effectief rechtsmiddel ontnomen en ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de volgende voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat voor een verzoek in het kader van de hardheidsclausule de aanvrager zich reeds (of steeds) op Aruba zich dient te bevinden.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in een voorlopige voorzieningprocedure geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
schorst het bevelschrift tot uitzetting van 3 september 2021 totdat is beslist op het daartegen gemaakte bezwaar;
draagt verweerder op om de gevolgen van de overdracht aan Haïti ongedaan te maken door verzoeker uiterlijk binnen een week na het doen van deze uitspraak naar Aruba terug te halen;
gelast dat het door verzoeker gestorte griffierecht ten bedrage van Afl. 25,- aan hem wordt teruggestort.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.