ECLI:NL:OGEAA:2021:505

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202102224
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak inzake uitzetting van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoekster, van Venezolaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 5 juli 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. Dit bevel was gebaseerd op het feit dat verzoekster sinds 8 februari 2019 niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel en dat zij ondanks een werkverbod was aangetroffen terwijl zij werkte.

Verzoekster heeft op 9 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend om de bestreden beschikking te schorsen, met het argument dat de uitvoering daarvan voor haar een onevenredig nadeel zou meebrengen. Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E.M.J. Cafazuza, haar standpunt toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.R. Sneek (DIMAS) en M. Ras (Guarda Nos Costa), heeft betoogd dat verzoekster de beslissing op haar bezwaar in het buitenland dient af te wachten en dat er geen grond is om haar nog langer in Aruba te laten verblijven.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster illegaal in Aruba verblijft en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het bevel tot uitzetting onrechtmatig maken. De rechter heeft geconcludeerd dat de Minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om verzoekster uit te zetten. Het verzoek tot schorsing van het bevel is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 10 september 2021
AUA202102224 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafazuza,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 5 juli 2021 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de (onmiddellijke) uitzetting van verzoekster bevolen. Bij die beschikking is tevens een periode van niet toelating aan verzoekster opgelegd van zesendertig (36) maanden.
Hiertegen heeft verzoekster op 5 juli 2021 bezwaar gemaakt.
Op 9 augustus 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Op 7 september 2021 heeft verweerder een nader stuk ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 september 2021. Verzoekster is in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Sneek (DIMAS) en M. Ras (Guarda Nos Costa).
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Connexiteit

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het gerecht stelt vast dat er met betrekking tot het bevelschrift een bezwaarschrift aanhangig is, zodat aan het formele connexiteitsvereiste is voldaan.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 8 februari 2019 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat zij ondanks de aan haar opgelegde meldingsplicht / werkverbod werkend is aangetroffen, en dat er geen grond is om haar nog langer illegaal in Aruba te laten blijven daar het Land groot belang erbij heeft dat het vreemdelingenrecht ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster de beslissing op haar bezwaar in het buitenland dient af te wachten en dat de kans op toewijzing van de ingediende bezwaarschriften tegen zowel de afwijzende beschikking van DIMAS als tegen de bestreden beschikking klein is. In de afwijzingsbeschikking is maar één grond genoemd, maar dat betekent niet dat er niet meer gronden zijn. Zo kan, naar het oordeel van de minister, verzoekster een gevaar gaan vormen voor de openbare orde of veiligheid, gelet op de aanhouding van verzoekster op 9 november 2020 in verband met het overtreden van artikel 2:273 lid van het Wetboek van Strafrecht Aruba.
2.2
Verzoekster heeft verzocht de bestreden beschikking te schorsen totdat op het daartegen ingediende bezwaarschrift is beslist, en heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- zij op 28 september 2020 een aanvraag heeft ingediend voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als kok werkzaam te zijn bij eetcafé [bedrijf];
- zij ten tijde van het indienen van de aanvraag bij DIMAS in het bezit was van een geldige positieve verklaring van Departamento di Progreso Laboral (DPL);
- de aanvraag van 28 september 2020 alleen maar is afgewezen vanwege te oude justitiële documentatie.
- verzoekster inmiddels beschikt over een geldige en geapostilleerde verklaring omtrent het gedrag. Voorts heeft verzoekster betwist dat zij een gevaar kan gaan vormen voor de openbare orde of veiligheid omdat de aanhouding van 9 november 2020 gebaseerd is op een vergissing en dat zij nimmer is vervolgd door het Openbaar Ministerie.
De feiten
4.1
Verzoekster, geboren op [datum] 1983 in Venezuela, van Venezolaanse nationaliteit, is op 3 februari 2019 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van vier (4) dagen. Hierna is verzoekster niet vertrokken.
4.2
Op 17 mei 2019 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend die op 21 december 2020 door verweerder is afgewezen. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
4.3
Op 28 september 2020 heeft verzoekster een aanvraag ingediend bij DIMAS voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, om in Aruba werkzaam te zijn en te verblijven.
4.4
Op 12 november 2020 is aan verzoekster een beschikking tot ophouding uitgevaardigd. Aan verzoekster is op 19 november 2020 een meldingsplicht / werkverbod opgelegd.
4.5
Bij beschikking van 7 april 2021 heeft verweerder de onder 4.3 vermelde aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster op 17 mei 2021 bezwaar gemaakt.
4.6
Op 5 juli 2021 is verzoekster tijdens een controle werkend aangetroffen bij het bedrijf [bedrijf].
4.7
Bij bevelschriften van 5 juli 2021 heeft verweerder de uitzetting en inbewaringstelling van verzoekster bevolen. Op 7 juli 2021 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling rechtmatig geacht.
Wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Beoordeling
6.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.2
In dit geval staat vast dat verzoekster sedert 8 februari 2019 illegaal in Aruba verblijft, ook staat vast dat verzoekster op 17 mei 2019 een asielaanvraag heeft ingediend die op 21 december 2020 werd afgewezen en waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Uit hetgeen verder ter zitting is verhandeld concludeert de voorzieningenrechter dat verzoekster, behalve als toerist, nooit eerder een vergunning heeft gehad om in Aruba te mogen verblijven, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoekster uit te zetten. De bestreden beschikking is gelet daarop dan ook niet onrechtmatig te achten.
6.3
Het gerecht ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoeker uit Aruba te verwijderen. Het gerecht stelt voorop dat deze toets een terughoudend karakter heeft.
6.4
Anders dan verzoeker betoogt, maakt het feit dat zij op 28 september 2020 een aanvraag heeft ingediend voor tijdelijk verblijf, om in Aruba werkzaam te zijn, niet dat verweerder in redelijkheid geen bevel tot verwijdering heeft kunnen geven. Deze aanvraag geeft verzoeker immers niet het recht om in Aruba te verblijven. Het betreft immers, zoals verweerder terecht heeft gesteld, een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning. Dit betekent dat de beslissing daarop in het buitenland dient te worden afgewacht. Dat het DPL een positieve verklaring heeft afgegeven is geen zodanig bijzondere omstandigheid op grond waarvan van verweerder in redelijkheid niet kan verlangen dat verzoeker de (uiteindelijke) beslissing op haar aanvraag in het buitenland afwacht. Dat geldt evenmin nu verzoekster beschikt over een geldige en geapostilleerde verklaring omtrent het gedrag, omdat dat op zichzelf niet betekent dan aan verzoekster een verblijfsvergunning zal worden verleend. Verzoekster dient ook aan de overige vereisten te voldoen om in aanmerking te komen voor de verzochte vergunning. Of daaraan is voldaan is ter beslissing voorbehouden aan verweerder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt op voorhand niet uit te sluiten dat (ook uiteindelijk) afwijzend beslist wordt op de aanvraag.
6.5
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen grond bestaat tot schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
6.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.