ECLI:NL:OGEAA:2021:5

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
87 van 2020
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar tegen het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 januari 2021 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van klager tegen de beslissing van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie om de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager achterwege te laten. Klager, die een gevangenisstraf van dertig maanden ondergaat, had op 22 december 2020 bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Het gerecht oordeelde dat de minister, op basis van het advies van het Centraal College voor de Reclassering, niet de bevoegdheid had om de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager te weigeren. De minister had de beslissing om de invrijheidstelling achterwege te laten gemotiveerd met contra-indicaties, maar het gerecht oordeelde dat het advies van het College niet genegeerd kon worden. Het gerecht verklaarde het bezwaar van klager gegrond en vernietigde de beslissing van de minister. Klager werd voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van één jaar, onder de voorwaarde dat hij zich gedurende deze periode niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. De beslissing benadrukt de rol van het College in het proces van voorwaardelijke invrijheidstelling en de wettelijke kaders die de minister in dit soort gevallen moet volgen.

Uitspraak

Strafzaken over 2020
Zaaknummer: 87 van 2020
Beschikking van 19 januari 2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
b e s c h i k k i n g
op het bezwaarschrift ex artikel 1:39 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van:
[klager],
wonende in Aruba,
thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba (KIA),
klager,
gemachtigde: mr. C.J. Hart,
tegen:
de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie
zetelende te Aruba,
verweerder, hierna te noemen de minister.

1.Procesverloop

1.1
Klager heeft op 22 december 2020 een bezwaarschrift ex artikel 1:39 Sr ingediend tegen de beslissing van het openbaar ministerie (hierna: de gemandateerde) namens de minister van 10 december 2020 om de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager achterwege te laten.
1.2
Het bezwaarschrift is behandeld in raadkamer van 12 januari 2021, alwaar klager bijgestaan door zijn raadsvrouw en de gemachtigde van de minister zijn gehoord.
1.3
De beslissing is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Klager is bij vonnis van dit gerecht van 19 juni 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie (3) jaren (hierna het vonnis). Voormelde gevangenisstraf wordt thans ten uitvoer gelegd in het KIA.
2.2
Bij beschikking namens de minister van 10 december 2020, gehoord het Centraal College voor de Reclassering (hierna het College), heeft de gemandateerde de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager achterwege gelaten met als motivering door het stellen van voorwaarden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen niet kan worden gewaarborgd dan wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aangenomen mag worden dat klager zich niet bereid zal verklaren de voorwaarden na te leven althans deze niet zal nakomen. Daarom bestaan er contra-indicaties die in de weg staan aan het honoreren van de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager.
2.3
De Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba (hierna de Reclassering) heeft op 30 september 2020 zich onthouden advies te geven ter zake de voorwaardelijk invrijheidstelling van klager.
2.4
De Reclassering heeft op schrijven van de gemandateerde d.d. 16 november 2020 gezien de gevoerde gesprekken en de aanwezige criminogene factoren op 19 november 2020 alsnog een advies uitgereikt en heeft negatief geadviseerd ter zake het onderhavig verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling van klager.
2.5
De V.I. commissie van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) en Instituto Coreccional Nacional (ICN), bestaande uit vertegenwoordigers van de afdeling Maatschappelijk Werk, het Hoofd Sector Binnendienst, Hoofd Bevolkingszaken, Medische Dienst, Scholing en Vorming en inrichtingspsycholoog - heeft bij brief van 16 september 2020 positief geadviseerd ter zake de onderhavige voorwaardelijke invrijheidstelling van klager.
2.6
Het College heeft bij brief van 1 december 2020 de minister geadviseerd klager voorwaardelijk in vrijheid te stellen met een proeftijd van een jaar met de algemene voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd geen strafbaar feit mag plegen.

3.De beoordeling:

3.1
Klager kan in zijn bezwaar worden ontvangen nu het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
3.2
De rechtsfiguur van de voorwaardelijke invrijheidstelling is door de wetgever in het leven geroepen en vastgelegd in artikel 1:31 Sr e.v. Door deze aan voorwaarden gebonden (vroegtijdige) invrijheidstelling aan de veroordeelde in het vooruitzicht te stellen wordt getracht het gedrag van de veroordeelde tijdens zijn detentie positief te beïnvloeden. Enerzijds om de orde, rust en veiligheid in de penitentiaire inrichting te handhaven en anderzijds om veroordeelden voor te bereiden op hun terugkeer in de maatschappij. De wetgever heeft de bevoegdheid tot verlening van deze invrijheidstelling toegekend aan de minister. De minister heeft deze bevoegdheid bij ministeriële beschikking van 17 april 2019 gemandateerd aan het openbaar ministerie.
3.3
De minister stelt zich op het standpunt, gelet op de bestaande contra-indicaties, dat het voorwaardelijk in vrijheidstellen van klager een groot en maatschappelijk onaanvaardbaar risico met zich mee brengt. De minister meent dat het advies van het College onbegrijpelijk en ondeugdelijk is. De minister betoogt dat van het advies kan worden afgeweken nu de reclassering bij schrijven van 19 november 2020 alsnog negatief heeft geadviseerd over de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager. Voorts acht de minister het onbegrijpelijk dat het College heeft nagelaten de bijzonder voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling nu het gerecht bij het vonnis wel reclasseringstoezicht heeft verbonden aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
3.4
Klager heeft bij het indienen van het bezwaar en tijdens de zitting zich verontschuldigd voor zijn uitingen in het rapport van de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba van 30 september 2020 ten aanzien van het volgen van reclasseringstoezicht en/of psychologisch begeleiding. Klager merkt op dat hij deze uitdrukkingen tijdens een moment van wanhoop heeft geuit, maar dat hij deze woorden niet meende. Voorts heeft klager zich bereid verklaard tot het volgen van begeleiding door de Reclassering.
3.5
Ingevolge artikel 1:35, eerste lid, Sr kan de minister in afwijking van artikel 1:31, eerste en tweede lid, niet dan na daartoe strekkend advies van het College bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege gelaten. Het gerecht leidt uit de Memorie van Toelichting af dat het de uitdrukkelijk wens van de wetgever is geweest aan het onthouden van de voorwaardelijke invrijheidstelling de voorwaarde te verbinden dat het College overeenkomstig heeft geadviseerd. De minister heeft derhalve slechts de bevoegdheid ten gunste van de veroordeelde af te wijken van een advies van het College tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
3.6
Nu het College de minister heeft geadviseerd klager voorwaardelijk in vrijheid te stellen, heeft de minister, gelet op het bepaalde in artikel 1:35, eerste lid, Sr niet de bevoegdheid de voorwaardelijke in vrijheidstelling van klager achterwege te laten. Dat de Reclassering negatief heeft geadviseerd over het de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager maakt dat niet anders.
3.7
Het vorenstaande betekent dat het bezwaar van klager gegrond is en de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Uit de aard van de onderhavige procedure - die blijkens de wetsgeschiedenis in het leven is geroepen met het oog op het verkrijgen van een snelle en duidelijke onherroepelijke rechterlijke uitspraak - volgt dat het gerecht niet met de gegrondverklaring van het bezwaar en de vernietiging van de bestreden beslissing kan volstaan. Het gerecht zal in de plaats van de minister, conform het advies van het College, de voorwaardelijk in vrijheidstelling van klager bevelen.
3.8
Het betoog van de officier van justitie dat gedurende de periode dat klager voorwaardelijk in vrijheid is gesteld geen titel bestaat om de bijzonder voorwaarde van Reclasseringstoezicht zoals opgelegd bij vonnis van uit te voeren, slaagt niet. Gelet op het bepaalde in artikel 1:20 derde lid Sr gaat de proeftijd in op het moment dat het vonnis onherroepelijk is geworden. In het vierde lid van artikel 1:20 Sr wordt bepaald dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens van zijn vrijheid is ontnomen. Derhalve gaat de proeftijd in op het moment dat klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld en dient klager zich vanaf dat moment aan de bij het vonnis verbonden voorwaarden aan het voorwaardelijk strafgedeelte te houden.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing van de minister van 10 december 2020;
beveelt de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager met een proeftijd van 1 (een) jaar;
verbindt aan de voorwaardelijke invrijheidstelling de algemene voorwaarde dat klager zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de proeftijd van de algemene voorwaarde als de bijzondere voorwaarde lopen tot het einde van de proeftijd, ingaande op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beschikking is gegeven op 19 januari 2021 door mr. M. Soffers, rechter in voormeld gerecht, in aanwezigheid van de griffier.