2.5Vervolgens moet worden beantwoord de vraag of [gedaagde] er al dan niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat hij het gehuurde in schone staat heeft betrokken. Met [eiseres] is het Gerecht van oordeel dat ook die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Geen der gehoorde getuigen heeft immers verklaard dat het gehuurde op het moment dat [gedaagde] dat betrok niet schoon was. Definitief komt daarom vast te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel ten titel van schadevergoeding Afl. 2.230,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres].
2.6.1De tot slot te beantwoorden vraag is of [gedaagde] er al dan niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat de schade aan de van het gehuurde deel uitmakende (roerende) zaken zoals vermeld in het rapport onder randnummer 2, 3, 5 tot en met 14 en 16 is ontstaan door aan [gedaagde] toe te rekenen tekortschieten in zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om geen schade toe te brengen aan die zaken.
2.6.2Ter zake van de voordeur verklaart geen der getuigen dat die kapot was of aan reparatie toe was ten tijde van de aanvang van de huur. Getuige [getuige 1] verklaart dat de voordeur kort na aanvang van de huur met olie moest worden behandeld, maar hij verklaart niet dat sprake was van een deur die reparatie behoefde. Daar komt nog bij dat een andere getuige, te weten [getuige 2 heeft verklaard dat de voordeur bij aanvang van de huur in goede staat was en geen behandeling met olie behoefde. Naar het oordeel van het Gerecht brengt vorenstaande met zich dat [gedaagde] op dit punt niet is geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel (randnummer 2 van het rapport dus) Afl. 2.625,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.3Ter zake van de binnendeuren (randnummer 3 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat de binnendeuren van het gehuurde bij aanvang van de huur aan reparatie toe waren. Aldus is [gedaagde] op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 350,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.4Ter zake van de schuifdeur (randnummer 5 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] is de enig getuige die concreet (en zonder gissen zoals getuige [getuige 2]) verklaart dat de schuifdeur kort na aanvang van de huur niet in orde was, in die zin dat die niet op slot ging. Nu uit het rapport niet blijkt wat voor schade er precies was aan de schuifdeur is [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht op dit punt geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht en is hij te dezen niets verschuldigd aan [eiseres].
2.6.5Ter zake van het schuifdeurscreen (randnummer 6 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat voormeld screen bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 1.000,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.6Ter zake van de zonnegordijnen (randnummer 7 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] verklaart op dit onderdeel dat de gordijnen niet van beste kwaliteit waren, maar dat hij zich niet kan herinneren of ze stuk waren. Getuige [getuige 2] verklaart dat de gordijnen bij aanvang van de huur in perfecte staat waren. Aldus is [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht ook op dit onderdeel niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] te dezen Afl. 3.690,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.7Ter zake van de twee- en driezitsbanken (randnummer 8 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerden. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 3.660,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.8Ter zake van de rotanstoel (randnummer 9 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die stoel bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 1.100,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.9Ter zake van de EQ3 ronde stoelen (ofwel de witte stoelen op de porch) (randnummer 10 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] verklaart enerzijds dat hij zich die stoelen niet kan herinneren, en anderzijds verklaart hij dat de stoelen op de porch zich kort na aanvang van de huur in slechte staat bevonden, met name omdat ze wiebelden. Die innerlijk tegenstijdige verklaring kan niet opboksen tegen de verklaring van [getuige 2] dat de ronde witte stoelen bij aanvang van de huur in goede staat waren. Ook op dit onderdeel is [gedaagde] niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 700,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.10Ter zake van de rode poef (randnummer 11 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die poef bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 300,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.11Ter zake van de bruine poef (randnummer 12 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die poef bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 175,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.12Ter zake van de barkruk (randnummer 13 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die barkruk bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 200,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.13Ter zake van lampen (randnummer 14 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die lampen bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerden. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 275,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.14Ter zake van de BBQ-pit (randnummer 16 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] verklaart dat die pit bij aanvang van de huur roestig was en in een niet werkende conditie verkeerde. Getuige [getuige 2] verklaart daarentegen dat de pit van buiten er goed uitzag, maar bij verklaart daarbij dat hij niet weet of de pit goed werkte bij aanvang van de huur. Vast komt aldus te staan dat de pit bij aanvang van de huur niet in werkende conditie verkeerde en nu uit de verklaring van [getuige 2] niet volgt dat de pit van binnen vrij was van roest heeft [gedaagde] het wettelijk vermoeden dat de BBQ-pit bij aanvang van de huur in goede staat verkeerde in voldoende mate ontzenuwd. Ook op dit onderdeel is [gedaagde] niets verschuldigd aan [eiseres].