ECLI:NL:OGEAA:2021:417

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
AUA202100398
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Beschikking van 14 september 2021
Behorend bij E.J. AUA202100398
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
de naamloze vennootschap
ROMAR TRADING COMPANY N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Romar,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- nadere producties zijdens [verzoekster];
- de pleitaantekeningen van [verzoekster];
- de mondelinge behandeling van de zaak op 11 mei 2021.
1.2 [
Verzoekster] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. Romar is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd - [verzoekster] mede aan de hand van een door haar overgelegde en voorgedragen pleitnota - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
De datum voor het geven van beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Verzoekster] is op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 1 maart 2019 in dienst getreden van Romar, in de functie van kassière, tegen een brutoloon van Afl. 2.100,-- per maand. [verzoekster] heeft naast haar loon recht op betaling van maandelijkse
“incentives”ad Afl. 150,-- en een eindejaarbonus.
2.2
Als gevolg van de uitbraak in Aruba van Covid-19 heeft [verzoekster] in de maand mei 2020 80% van haar salaris uitbetaald gekregen, terwijl zij haar bedongen arbeidsuren voor de volle 100% heeft verricht.
2.3
In de maand juni 2020 is aan [verzoekster] een beëindiging van de arbeidsovereenkomst aangeboden, welk aanbod [verzoekster] heeft geweigerd. Daarna is [verzoekster] op 6 juni 2020 op non-actief gesteld.
2.4 [
Verzoekster] heeft in ieder geval voor de maand juli 2020 het aanvraagformulier van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: het aanvraagformulier) ondertekend, waarop vermeld staat: akkoordverklaring arbeidsomvang vermindering. Achter de naam van [verzoekster] staat 40% vermeld.
2.5 [
Verzoekster] heeft in de maand juni tot en met oktober 2020 60% van haar loon uitbetaald gekregen.
2.6 [
Verzoekster] heeft op 4 november 2020 haar werkzaamheden hervat.
2.7
Bij vonnis van dit Gerecht van 2 december 2020 (K.G. AUA202002596) is Romar veroordeeld om aan [verzoekster] te betalen de nog verschuldigde 20% van haar salaris over de maand mei 2020.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Verzoekster] verzoekt het Gerecht - zoals ter zitting gewijzigd en zoals het Gerecht begrijpt - om haar toestemming te verlenen kosteloos te procederen en om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) Romar te veroordelen het ontbrekende gedeelte van het salaris van [verzoekster], gelijk aan 20% van het overeengekomen loon, over de maanden juni tot en met november 2020 aan [verzoekster] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente, op straffe van een dwangsom van Afl. 100,-- per dag of gedeelte daarvan dat Romar die veroordeling niet nakomt;
b) Romar te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [verzoekster] te verstrekken de loonstroken met betrekking tot de maanden juni tot en met november 2020, waarbij 80% van het loon van [verzoekster] is berekend, inclusief de maandelijkse
“incentives”en eindejaarbonus;
c) iedere andere beslissing te nemen die het Gerecht juist acht;
d) Romar te veroordelen in de proceskosten.
3.2 [
Verzoekster] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Romar heeft ten onrechte 20% van het overeengekomen loon over de maanden juni tot en met november 2020 ingehouden. [verzoekster] is in de maanden juni tot en met oktober 2020 op non-actief gesteld en heeft in die periode 60% van het overeengekomen loon uitbetaald gekregen, terwijl haar collega’s die dezelfde functie als [verzoekster] uitoefenen in diezelfde periode voor 80% van de overeengekomen tijd wel zijn blijven werken en daarvoor 80% van het overeengekomen loon uitbetaald hebben gekregen. Volgens [verzoekster] had ook zij 80% van het loon uitbetaald kunnen krijgen, indien zij niet op non-actief was gesteld. Er is sprake van een situatie waarbij gelijke functies ongelijk zijn behandeld.
3.3
Romar heeft verweer gevoerd, en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte, met compensatie van de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [verzoekster] overgelegde - door de daartoe bevoegde instantie aan haar verstrekte - bewijs van onvermogen blijkt dat zij de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [verzoekster] zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
4.2
Het Gerecht stelt voorop dat [verzoekster] - gelet op het door Romar achteraf opgestelde en getoonde financieel rapport - ter zitting heeft verklaard akkoord te gaan met een inkorting op haar loon van 20%. [Verzoekster] acht in het licht van de coronapandemie een verlaging tot 80% van het overeengekomen loon redelijk.
het verzoek onder a) en b) met betrekking tot de maand november 2020
4.3
Romar heeft gesteld dat [verzoekster] geen belang heeft bij dit onderdeel van het verzoek, nu [verzoekster] met ingang van 1 november 2020 voor 80% van de overeengekomen werktijd weder te werk is gesteld en [verzoekster] vanaf die datum 80% van het overeengekomen loon uitbetaald heeft gekregen. Ook de loonstrook met betrekking tot de maand november 2020 waarop de betaling aan [verzoekster] van 80% van het overeengekomen loon is verwerkt, is aan [verzoekster] verstrekt. Nu [verzoekster] voornoemde stellingen van Romar niet heeft weersproken, komen die vast te staan. Gelet hierop is het Gerecht van oordeel dat [verzoekster] - zoals Romar heeft gesteld - geen belang heeft bij (toewijzing van) dit onderdeel van haar verzoek. Dat onderdeel zal daarom worden afgewezen.
het loon over de maanden juni tot en met oktober 2020
4.4 [
Verzoekster] heeft gesteld dat zij over de maanden juni tot en met oktober 2020 recht heeft op uitbetaling van 80% van het overeengekomen loon, nu haar overige collega’s die dezelfde functie als haar uitoefenen - anders dan zij – in bedoelde periode wel voor 80% van de overeengekomen tijd zijn ingezet en daarvoor 80% van het overeengekomen loon uitbetaald hebben gekregen. [verzoekster] stelt zich daarom op het standpunt dat er sprake is van discriminatie binnen de groep kassières.
4.5
Romar heeft betwist dat er sprake is van een ongelijke behandeling, zoals gesteld door [verzoekster], nu alle werknemers - waaronder [verzoekster] - die in bedoelde periode niet hebben gewerkt gelijk zijn behandeld. Die werknemers zijn allemaal met 40% ingekort. Aan de overige werknemers die wel hebben gewerkt, is 80% van het overeengekomen loon uitbetaald, hetgeen maakt dat ook die groep gelijk is behandeld. Verder heeft Romar gesteld dat [verzoekster] in verband met goed werknemerschap de verlaging dient te accepteren.
4.6
Vast staat dat [verzoekster] in de periode juni tot en met oktober 2020 niet heeft gewerkt, omdat Romar haar op non-actief heeft gesteld. Verder staat als onbetwist vast dat [verzoekster] als enige uit de groep kassières, zijnde de functie die zij uitoefent, naar huis is gestuurd, terwijl haar collega’s die dezelfde functie als [verzoekster] bekleden in bedoelde periode voor 80% van de overeengekomen werktijd zijn blijven werken en daarvoor 80% van het overeengekomen loon uitbetaald hebben gekregen. Romar heeft niet verklaard hoe en waarom zij tot de keuze is gekomen om juist [verzoekster] niet in te zetten en evenmin heeft Romar toegelicht waarom zij met betrekking tot bedoelde groep bijvoorbeeld geen rouleringssysteem heeft toegepast. Het Gerecht is gelet hierop van oordeel dat er sprake is van ongelijke behandeling met betrekking tot gelijke arbeid en gelijke omstandigheden, althans dat sprake is van willekeur. Nu Romar geen gegronde reden heeft aangevoerd voor haar keuze om [verzoekster] als enige binnen haar groep naar huis te sturen en daarbij in vergelijking tot de overige kassières slechts 60% van het overeengekomen loon te betalen, is het Gerecht van oordeel dat voor die keuze geen objectieve rechtvaardiging bestaat. Gelet hierop zal het deel van het verzoek van [verzoekster] dat ziet op uitbetaling van het ontbrekende gedeelte van haar salaris, gelijk aan 20% van het overeengekomen loon, over de maanden juni tot en met oktober 2020 worden toegewezen. Dat [verzoekster] het aanvraagformulier heeft ondertekend waarbij zij verklaart akkoord te gaan met een verlaging van 40% maakt het voorgaande niet anders, omdat [verzoekster] ten tijde van de ondertekening kennelijk in de veronderstelling was dat ook haar overige collega’s met 40% zouden worden ingekort. Ook de stelling van Romar dat zij niet meer dan 60% van het overeengekomen loon aan [verzoekster] verschuldigd is, omdat [verzoekster] in bedoelde maanden niet heeft gewerkt, kan Romar niet baten nu het een omstandigheid betreft die te maken heeft met een beslissing van Romar en derhalve voor rekening van Romar dient te komen. Bij dit oordeel betrekt het Gerecht tevens de omstandigheid dat Romar ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij met de wetenschap van nu/de kennis van de huidige stand van zaken ten opzichte van de groep kassières anders zou hebben gehandeld.
4.7
De door [verzoekster] verzochte wettelijke verhoging zal billijkheidshalve gematigd worden vastgesteld op telkens maximaal 12%. In zoverre slaagt het beroep van Romar op matiging van die verhoging. De door [verzoekster] verzochte wettelijke rente over achterstallig loon zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen als na te melden.
4.8
De door [verzoekster] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat een dwangsom niet opgelegd kan worden in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
gecorrigeerde loonstroken over de maanden juni tot en met oktober 2020, inclusief de maandelijkse “incentives” eneindejaarbonus
4.9
Nu de loonvordering over de maanden juni tot en met oktober 2020 wordt toegewezen, zal het verzoek tot het verstrekken van de correcte loonspecificaties met betrekking tot die periode, waarbij 80% van het overeengekomen loon van [verzoekster] wordt berekend, worden toegewezen. Wat betreft het verzoek tot het berekenen van de maandelijkse
“incentives”wordt als volgt overwogen. Gelet op het overgelegde financieel rapport, is het Gerecht van oordeel dat Romar voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij in bedoelde maanden te kampen heeft gehad met financiële problemen. Die stelling heeft [verzoekster] overigens ter zitting beaamd. In die omstandigheid ziet het Gerecht reden voor het oordeel dat Romar aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel met betrekking tot wijziging van de
“incentives”, welk voorstel naar het oordeel van het Gerecht in alle redelijkheid door [verzoekster] dient te worden aanvaard. Dit geldt temeer nu [verzoekster] akkoord is gegaan met een tijdelijke inkorting van 20% op haar loon en bovendien Romar onbetwist heeft gesteld dat voornoemde aanpassing van tijdelijke aard is. Verder wordt ook het verzoek ten aanzien van de eindejaarbonus afgewezen, nu onbetwist is gesteld dat geen sprake is van een maandelijkse (deel)betaling daarvan omdat die pas aan het einde van het jaar in december wordt uitbetaald, indien en voorzover de financiële situatie van Romar dat toelaat.
4.1
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
4.11
Het bovenstaande leidt tot de volgende uitspraak.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt Romar om het ontbrekende gedeelte van het salaris van [verzoekster], gelijk aan 20% van het overeengekomen loon, over de maanden juni tot en met oktober 2020 aan [verzoekster] te betalen, te vermeerderen met (1) de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 12% en (2) met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de onderscheidenlijke dagen der opeisbaarheid van dat loon tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt Romar om binnen veertien dagen na betekening aan haar van deze beschikking aan [verzoekster] te verstrekken de loonstroken met betrekking tot de maanden juni tot en met oktober 2020, waarbij 80% van het loon van [verzoekster] is berekend;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
5.5
verleent aan [verzoekster] toestemming om kosteloos te procederen;
5.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 14 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.