ECLI:NL:OGEAA:2021:4

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
AUA201902540
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om gratificatie door de Gouverneur van Aruba

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar, een verzoek ingediend om een gratificatie toe te kennen vanwege loffelijke dienstverrichting. Dit verzoek werd afgewezen door de Gouverneur van Aruba, waarop klaagster bezwaar aantekende. Het gerecht heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat klaagster gedurende een bepaalde periode werkzaamheden heeft verricht die overeenkwamen met haar reguliere taken, maar dat er geen sprake was van een bijzondere prestatie die een gratificatie rechtvaardigde. De Gouverneur heeft de afwijzing van het verzoek gebaseerd op een advies van het Departamento di Recurso Humano (DRH), dat stelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een gratificatie rechtvaardigden. Het gerecht oordeelde dat de beslissing van de Gouverneur niet onbevoegd was, omdat de gemachtigde van de Gouverneur de rechtsgevolgen van de afwijzing wilde dragen. Uiteindelijk werd het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking bleven in stand. De uitspraak werd gedaan op 11 januari 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 11 januari 2021
Gaza nr. AUA201902540

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 3 juli 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klaagster van 29 november 2016, om aan haar vanwege loffelijke dienstverrichting een gratificatie toe te kennen, afgewezen.
Tegen de bestreden beschikking heeft klaagster op 1 augustus 2019 een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2020 en op 23 november 2020. Klaagster is in persoon verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij brief van 15 november 2016, ingediend op 29 november 2016, heeft klaagster verweerder verzocht om aan haar vanwege loffelijke dienstverrichting een gratificatie toe te kennen. Klaagster schrijft onder meer:
“(…)
Vanwege het feit dat een van de assistenten van de Recherche afdeling per 1 april 2015 met VUT is gegaan en de vacature niet kon worden vervuld, werd door zowel het Hoofd van de Centrale Divisie Recherche, [naam X] en [naam Y], Chef Personeel & Organisatie op haar een beroep gedaan om deze afdeling bij te staan omdat de werkdruk bij deze afdeling aanzienlijk hoog was. Deze werkzaamheden werd naast haar reguliere werkzaamheden vanaf 28 april 2015 tot 1 januari 2016 verricht.
(…)”
1.2
Bij advies van Departamento di Recurso Humano (DRH) van 30 juli 2018 heeft de DRH geadviseerd om het verzoek af te wijzen. In het advies staat onder meer:
“(…)
De korpschef van het KPA geeft bij schrijven van 12 september 2017 aan dat het de KPA gebruikelijk is dat een medewerker wordt benaderd om ondersteuning te verlenen aan een andere afdeling, eventueel een andere functie op gelijkwaardig niveau te vervullen, wanneer zulks noodzakelijk is. Betrokkene werd benaderd om ondersteuning te verlenen aan een afdeling ressorterende onder de Divisie Centrale Recherche. Betrokkene werd twee keer per week vrijgesteld van haar werkzaamheden behorende bij haar functie van medewerker rechtspositie en werd belast met een paar administratieve taken behorende bij de functie van recherche assistent. Deze werkzaamheden heeft zij overigens in plaats van haar functie en niet naast haar eigenlijke reguliere werkzaamheden verricht, zodat er derhalve absoluut geen sprake was van een extra noch zware belasting voor betrokkene.
(…)
Geadviseerd wordt om het verzoek af te wijzen.
(…).”
1.3
Bij bestreden beschikking van 3 juli 2019 heeft verweerder het verzoek van klaagster afgewezen. Verweerder schrijft onder anderen:
“(…)
U bent 2 keer per week van uw werkzaamheden vrijgesteld om de werkzaamheden van de Divisie Centrale Recherche te verrichten. De werkzaamheden van de Divisie Centrale Recherche komen overeen met de werkzaamheden die u uitoefent. Er is hier geen sprake van bijzondere prestatie.
Derhalve is uw verzoek om aan u een gratificatie ex artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht toe te kennen, niet voor inwilliging vatbaar.”
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond met onder andere een gratificatie.
2.2
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Lma, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.3
Het beleid van verweerder ter zake van gratificatie, zoals neergelegd in het handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009 onder paragraaf 5.1 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“In artikel 75 van de LMA staat aangegeven dat een ambtenaar beloond kan worden wegens ‘buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting’. Ingevolge het nieuwe gratificatiebeleid is gratificatie bij loffelijke dienstverrichting alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen, namelijk wanneer er sprake is van een zeer bijzondere prestatie van de ambtenaar. Om dit te kunnen beoordelen dient het gratificatieverzoek goed gemotiveerd te zijn (circulaire 29-09-06).
Er is sprake van loffelijke dienstverrichting indien de ambtenaar zich gedurende een bepaalde tijd op zeer uitzonderlijke wijze heeft gekweten van zijn taak. Het gaat hierbij om het leveren van extra inzet/prestatie op het werk, boven de normale dagelijkse taken, en van een bijzonder hoge kwaliteit, waardoor betrokkene een voorbeeldfunctie vervult voor de andere collega’s.
De bedoelde gratificatie zal in een kalenderjaar niet meer mogen bedragen dan een maandinkomen. Onder maandinkomen wordt verstaan de (maandelijkse) bezoldiging eventueel vermeerderd met de kindertoelage, toelage op grond van artikel 25 van de LMA en eventuele vaste toelagen (AB 1989 GT 37 art. 75).”
De standpunten van partijen
3.1
Het verzoek van klaagster is afgewezen omdat zij geen bijzondere prestatie heeft verricht die de normale dagelijkse taken te boven gaat. Zij werd immers twee dagen per week van haar normale werkzaamheden vrijgesteld om de werkzaamheden bij de Divisie Centrale Recherche te kunnen verrichten, welke werkzaamheden bovendien overeenkomen met de eigen werkzaamheden van klaagster.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en stelt zich op het standpunt dat de functie die zij waarnam van hogere rang is (commies) dan haar functie (adjunct-commies 1ste klasse) en dat er geen sprake was van vrijstelling van eigen werkzaamheden. In eerste instantie was klaagster drie dagen per week uitgeleend aan de andere afdeling, dit werd echter gewijzigd naar twee dagen. In verband met klachten omtrent haar afwezigheid moest klaagster naast haar werk de werkzaamheden van anderen afronden. De afwijzing van verweerder is zeer ontmoedigend daar zij beide functies naar volle tevredenheid heeft uitgeoefend.
De beoordeling
4.1
Het gerecht overweegt dat een beslissing omtrent een gratificatie aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Dit betekent dat de brief van verweerder van 3 juli 2019 onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
4.2
Ter zitting is gebleken dat de gemachtigde van verweerder eveneens door de Gouverneur is gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen en dat de Gouverneur de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat het gerecht in het navolgende zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
4.3
Het gerecht stelt voorop dat een ambtenaar geen recht heeft op een gratificatie. De bevoegdheid van verweerder om aan een ambtenaar een gratificatie te verlenen is van discretionaire aard. De rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid dient terughoudend te zijn.
4.4
Naar het oordeel van het gerecht kan de motivering (zie 1.3) van verweerder de bestreden beschikking dragen. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van DRH van 30 juli 2018 (zie 1.2). Verweerder mag van de juistheid van dit advies uitgaan tenzij concrete aanknopingspunten aanleiding geven aan de juistheid ervan te twijfelen. Hierbij is van belang dat het advies inzichtelijk en concludent dient te zijn.
4.5
In hetgeen klaagster heeft aangevoerd en op basis van het verhandelde ter zitting is het gerecht van oordeel dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid van het advies van DRH te twijfelen. Daartoe overweegt het gerecht dat klaagster beaamt dat zij de waarnemende functie niet naast haar reguliere werkzaamheden heeft verricht maar dat zij hiervoor drie dagen respectievelijk twee dagen was vrijgesteld. Niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig andere geschreven of ongeschreven rechtsregel.
4.6
Nu geen van de aangevoerde gronden van het bezwaar slaagt is het bezwaar ongegrond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking van 3 juli 2019;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand blijven.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 11 januari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.