ECLI:NL:OGEAA:2021:386

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AUA202101668
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van de afwijzing van een asielaanvraag op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan op een verzoek van een Venezolaanse asielzoeker. De verzoeker had eerder op 6 maart 2020 een asielaanvraag ingediend, die op 31 maart 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om schorsing van de bestreden beschikking, omdat hij vreesde voor een onevenredig nadeel bij terugkeer naar Venezuela. De verzoeker stelde dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat zijn situatie in Venezuela hem blootstelde aan een reëel risico op vervolging en onmenselijke behandeling, in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Tijdens de zitting op 7 juli 2021 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij benadrukte dat hij en zijn gezin niet adequaat waren gehoord in de procedure. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft de afwijzing van de asielaanvraag verdedigd en gesteld dat de verzoeker niet voldeed aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag. De voorzieningenrechter heeft de verklaringen van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanmerkelijke kans was dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zou houden. De rechter oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico liep op vervolging of onmenselijke behandeling. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing afgewezen, met de overweging dat de bestreden beschikking op goede gronden was gestoeld en in de bodemprocedure waarschijnlijk in stand zou blijven.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2021
AUA202101668 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. A. Steenen en mr. S. Orman (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 31 maart 2021 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker van 6 maart 2021, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 5 mei 2021 bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft op 21 juni 2021 onderhavig verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar bij dit gerecht ingediend, en heeft op 23 juni 2021 nadere stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 juli 2021, alwaar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigden voornoemd.
Verweerder heeft op 7 juli 2021 nadere stukken ingediend, waarna verzoeker zich op 12 juli 2021 bij akte heeft uitgelaten op die stukken.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Connexiteit

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het gerecht stelt vast dat er in deze een bezwaarschrift aanhangig is, zodat aan de connexiteitsvereiste is voldaan.
De standpunten van partijen
2.1.1
Verzoeker heeft ter voorkoming van een behandeling die strijdig met artikel 3 van het EVRM kan worden geacht, dit gerecht verzocht de bestreden beschikking te schorsen en te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld, dat verweerder de bestreden beschikking onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd nu hij ten onrechte heeft nagelaten – al dan niet ambtshalve - te beoordelen of artikel 3 EVRM zich tegen de uitzetting van appellant naar het land van herkomst verzet. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker – samengevat - aangevoerd dat verweerder geen objectieve geloofwaardigheidstoetsing heeft verricht met betrekking tot zijn relaas, en dat zijn echtgenote en minderjarige kinderen niet zijn gehoord, terwijl zij gelijktijdig asiel hebben aangevraagd.
2.1.2
Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij asiel heeft verzocht, omdat hij zijn werkzaamheden als elektricien in Venezuela, bij het overheidsbedrijf
COORPOELEC, heeft gestaakt en uit Venezuela is weggegaan en hij daarom het risico loopt om bij terugkeer naar Venezuela als
traidor de lapatria te worden aangemerkt en blootgesteld te worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Volgens verzoeker werd hij verplicht om zijn werkzaamheden onder onveilige en gevaarlijke omstandigheden uit te voeren, zoals zonder de benodigde materialen en gereedschappen, zonder uniform of andere persoonlijke beschermingsmiddelen en daar waar er protesten gaande waren, waardoor zijn leven in gevaar werd gebracht. Nadat hij Venezuela heeft verlaten, is hij naar Chile gegaan, omdat daar werk was voor elektriciens, en heeft daar met een visum een jaar gewoond en gewerkt. Omdat het niet lukte om voor zijn gezin visa te krijgen, is hij uit Chile vertrokken en met zijn gezin naar Aruba gekomen.
2.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de asielaanvraag op goede gronden is afgewezen, en dat er geen aanleiding bestaat om de bestreden beschikking te schorsen. Aan deze beschikking heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hiertoe heeft verweerder in aanmerking genomen dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de beoordelingselementen van het Vluchtelingenverdrag en dat de verklaringen van verzoeker tegenstrijdigheden bevatten die geloofwaardigheidsbelemmeringen opleveren. Volgens verweerder heeft verzoeker ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela zal worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Het geschil
3. Voor het schorsen van de bestreden beschikking dan wel het treffen van een voorlopige voorziening is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
Feiten
4.1
Verzoeker, geboren op [datum] 1990 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 19 december 2019 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van vier dagen. Hierna is verzoeker niet vertrokken.
4.2
Op 6 maart 2020 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Op het “
Formulario de registro de asilo Aruba” heeft verzoeker zelf het volgende geschreven:
“ (…) Porque fuimos trabajadores de el gobierno actual y fuimos perseguido por las autoridades de el pais (…) ya que me querían poner a trabajar en medio de tanta protesta arriesgando mi vida (…) fui amenazado y perseguido por funcionario policial de el pais (…)”.
4.3
Bij beschikking van 5 maart 2021 heeft verweerder de ophouding van verzoeker hangende de asielprocedure bevolen, nadat verzoeker werkende is aangetroffen door de
Guarda nos Costa. Bij uitspraak van dit gerecht van 31 maart 2021 (Lar nr. AUA202100631) is het verzoek van verzoeker strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, afgewezen.
4.4
Op 16 maart 2021 is verzoeker naar aanleiding van zijn asielverzoek gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaren. In het verslag (
“notas de entrevista”) staat voor zover hier van belang het volgende:
“ (…) Yo me fui porque como es una empresa del gobierno no me dejan renunciar. (…) yo arriesgaba mucho mi vida en la calle y todos los problemas que había en el sistema eléctrico les echaban la culpa a los trabajadores. (…) no había material ni herramientas para trabajar (…) Por la situación económica y porque molestaban a mi familia preguntando por mí que donde estaba para volver a trabajar en COORPOELEC. Y como aquí puedo pedir asilo vine con mi familia para acá. (…) La gente del gobierno; prácticamente nos obligaban a trabajar porque si no el servicio se empeoraba y si no trabajamos nos ponen como traidores de la patria y me pueden poner preso (…) La PTJ; No era la PTJ; eran los colectivos que trabajaban para el gobierno (…) molestaban a mi esposa en su casa preguntando por mí; que en donde estaba (…) Una de las razones de porque salí de mi país fue por lo que yo estaba pasando en mi trabajo; porque no me sentía bien en mi trabajo; era un trabajo muy riesgoso y no tenía seguridad. Otra razón es la situación económica del país que tenía una familia que mantener y el sueldo no da va. Aunque sabía que era muy peligroso dejar mi trabajo porque es del gobierno; salí para Chile. Yo obtuve la visa, pero no mi familia.
Mi familia se quedó en Venezuela; tuve que regresar a buscar mi familia y decidí venir para la isla de Aruba porque a mí me pueden dar asilo. (…) Ya que no puedo regresar a Venezuela con ese gobierno que esta porque me aplicarían la ley de traición a la patria (…) y una de las medidas para traición a la patria es una condena indebida (…).”
4.5
Bij bestreden beschikking van 31 maart 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker, afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ (…)
D.BESLISSING
U heeft niet ten genoegen van Land Aruba aannemelijk kunnen maken dat u voldoet aan de beoordelingselementen van het vluchtelingenverdrag zoals gewijzigd bij protocol van New York (…). Tevens is bij ambtshalve toetsing niet gebleken c.q. aannemelijk gemaakt dat bij eventuele terugkeer, u risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals voorgeschreven door het EVRM. Er bestaat thans geen belemmering tot uw mogelijke terugkeer naar uw Land van herkomst. Uw verzoek wordt in verband hiermede
afgewezen.

E. INHOUDELIJKE MOTIVERING

E.1 Cumulatieve Beoordelingscriteria
(…)
2. (…) In uw verzoek tot verdragsbescherming van 6 maart 2020 heeft u zich niet uitdrukkelijk op een van de beschermingsgronden beroepen. Uit uw verklaringen is evenwel gebleken dat u zich op politieke overtuiging beroept. U heeft in uw verzoek verklaard Venezuela te hebben verlaten wegens vervolging door de autoriteiten van uw land. Conform uw verklaring werkte u voor de regering (bij COORPOELEC). U geeft aan door de autoriteiten te worden vervolgd, daar zij gewild hebben dat u ging werken waar de protesten gaande waren. Ook verklaart u door politiefunctionarissen te zijn vervolgd en bedreigd. Politieke overtuiging is een van de beschermingsgronden in het Vluchtelingenverdrag (…) Derhalve is er sprake van een beschermde grond.
Ook verklaart u in uw interview uw land Venezuela te hebben verlaten wegens hetgeen u op uw werk meemaakte (…) en voorts wegens de economische omstandigheden in uw land (…). Deze verklaringen duiden op een verzoek met een formeel beroep op de algemene situatie in uw land van herkomst. Een beroep op de algemene situatie valt niet onder de beschermingsgronden zoals aangegeven in het Vluchtelingenverdrag. Derhalve is in die zin geen sprake van een beschermde grond.
3. (…) U verklaart in uw verzoek tot verdragsbescherming door Land Aruba, door de autoriteiten van uw Land, met name politiefunctionarissen te zijn bedreigd en vervolgd. Ook in uw interview heeft u het in eerste instantie over PTJ, (…), die gedurende u zich in het buitenland bevond, thuis bij uw familie naar uw persoon kwamen vragen. Opmerkelijk is dat u daarna aangegeven heeft, dat het niet de PTJ betreft, maar het de Colectivos die voor de regering werkten betreft. (…) Gezien nu dat u eerst de politiefunctionarissen aangegeven heeft als actoren van achtervolging en u dezen daarna veranderd heeft in Los Colectivos, zonder aan te hebben gegeven waarom deze verandering in uw verklaringen, is het niet duidelijk gebleven (…) door wie of welke instantie u vervolgd werd, laat staan om overtuigend te zijn geweest dat Los Colectivos namens de regering uw persoon zouden hebben vervolgd. Geconcludeerd wordt dat de centrale overheid geen actor van vervolging is. (…)
Uw stelling vervolgd en bedreigd te zijn geweest door de autoriteiten, heeft u hier niet aannemelijk gemaakt. (…) U heeft in casu duidelijk verklaard dat er alleen maar naar uw persoon is gevraagd. Het naar uw persoon vragen kan niet zonder meer gekwalificeerd worden als vervolging. (…) Voorts heeft u op 22 januari 2019 Venezuela kunnen verlaten, op 10 december 2019 Venezuela kunnen binnenkomen en op 18 december 2019 wederom Venezuela kunnen verlaten, zonder (…) problemen (…) op de grens. (…) Hieruit blijkt niet dat u in een negatieve belangstelling staat van de Venezolaanse autoriteiten. U stelt bij een terugkeer te vrezen door de overheidsfunctionarissen te worden mishandeld en/of te worden geschaad en/of te worden gestraft. (…) Uw terugkeer naar Venezuela doet afbreuk aan uw bovengenoemde vrees.
(…) van een vluchteling die zijn land wegens vervolging verlaten heeft, [mag] verwacht worden dat hij bij binnenkomst van het eerstvolgende land, onverwijld een verzoek tot verdragsbescherming doet. In casu bent u op 22 januari 2019 Colombia binnengekomen, op 24 januari 2019 Ecuador binnengekomen, op 25 januari 2019 Peru binnengekomen, op 29 januari 2019 Chile binnengekomen (…) zonder aan een van genoemde landen een verzoek tot verdragsbescherming te hebben gedaan. Bij binnenkomst van Aruba op 19 december 2019 heeft u ook niet onverwijld een verzoek tot verdragsbescherming door Land Aruba gedaan (…). Het bovenstaande brengt met zich, dat het niet aannemelijk is dat u uw land wegens (vrees tot) vervolging heeft moeten verlaten. (…)
Met betrekking tot de stelling dat u bij een terugkeer als landverrader zal worden beschouwd, is deze niet aannemelijk gemaakt, daar u (zoals eerder naar voren gebracht) op 10 december 2019 terug naar Venezuela heeft gereisd (…) zonder dat er gebleken is dat u problemen zou hebben gehad gedurende uw verblijf (…).
E.1.2 Geloofwaardigheidstoetsing:
Uw verklaringen bevatten tegenstrijdigheden die geloofwaardigheidsbelemmeringen opleveren. U heeft in uw verzoek tot verdragsbescherming constant en/of uitdrukkelijk over autoriteiten en politiefunctionarissen in uw land, die u zou hebben vervolgd en bedreigd en door wie u vreest te worden mishandeld bij een terugkeer. Ook gedurende uw interview begon u met aan te geven dat uw familie toen in Venezuela, door de PTJ (zijnde politiefunctionarissen) lastig werd gevallen. Feit is dat dat ineens uw verklaring heeft veranderd, inhoudende dat het niet om de PTJ gaat, maar dat het (met uitleg) Los Colectivos betreft, die uw familie in Venezuela lastig viel. (…).
E.1.3. Toepasselijkheid verdragsrechtelijke uitsluitingsgronden
Er zijn op uw verzoek geen bijzondere verdragsrechtelijke uitzonderingsgronden van toepassing. (…)
Op grond van de gezamenlijke lezing van alle bovenstaande onderdelen kunt u niet worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Verdrag(…).”
4.6
Tegen de bestreden beschikking heeft verzoeker op 5 mei 2021 bezwaar gemaakt.
4.7
Bij bevelschriften van 31 maart 2021 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen. De rechter-commissaris heeft de inbewaringstelling rechtmatig geacht.
4.8
Tegen het uitzettingsbevel heeft verzoeker op 21 april 2021 bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift, ingediend op 22 april 2021 heeft verzoeker dit gerecht verzocht het uitzettingsbevel te schorsen. Het verzoek is bij uitspraak van 10 juni 2021 (Lar nr. AUA202101102), afgewezen.
Wettelijk kader
5.1
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
5.2
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
5.3
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Beoordeling
6.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.2
In dit geval staat vast dat verzoeker op 22 januari 2019 zijn land van herkomst, i.c. Venezuela, heeft verlaten, en dat hij via Colombia, Ecuador en Peru naar Chile is gegaan om aldaar te gaan wonen en werken. Vast staat ook dat hij ruim elf maanden, immers van 29 januari 2019 tot 10 december 2019, in Chile heeft gewoond en gewerkt. Verder staat vast dat hij van 10 tot 18 december 2019 in Venezuela was, dat hij op 19 december 2019 via Colombia als toerist Aruba is binnengekomen, dat hij na verloop van de toegestane verblijfsduur van vier dagen niet is vertrokken, dat hij pas op 6 maart 2020 alhier een asielaanvraag heeft gedaan, en dat hij op 5 maart 2021 zonder geldige verblijfstitel werkend is aangetroffen door de
Guarda nos Costa.
6.3.1
Het gerecht is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat van iemand die stelt dat hij zijn land van herkomst is ontvlucht en uiteindelijk naar Aruba is gekomen omdat hij vervolging vreest conform het Vluchtelingenverdrag, mag worden verwacht dat hij zich onverwijld bij aankomst bij de bevoegde autoriteiten meldt of in ieder geval de intentie daartoe te kennen geeft. Dat verzoeker in geen van de vier landen waar hij na zijn vertrek uit Venezuela is binnengekomen en/of heeft gewoond en gewerkt, asiel of enige vorm van bescherming heeft verzocht, en pas drie maanden na zijn binnenkomst in Aruba (en ruim vijftien maanden nadat hij uit Venezuela is vertrokken) asiel heeft aangevraagd, doet afbreuk aan zijn geloofwaardigheid.
6.3.2
De voorzieningenrechter is verder met verweerder van oordeel dat de verklaringen van verzoeker tegenstrijdigheden bevatten die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid hiervan. Zo heeft verzoeker wisselend verklaard over de vermeende vervolging, met name door wie hij zou zijn vervolgd (eerst PTJ, daarna Los Colectivos) en op welke manier, waarbij wordt overwogen dat het enkele thuis komen vragen waar verzoeker is omdat hij niet meer op het werk is verschenen, niet kan worden aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
6.3.3
Bij dit alles heeft verweerder mogen laten meewegen dat verzoeker zich vrijelijk in Venezuela kon bewegen en dat land vrijwillig en op reguliere wijze heeft verlaten, en dat hij na zijn vertrek uit Venezuela eerst bijna een jaar in Chile heeft gewoond en gewerkt zonder daar asiel aan te vragen, en ook dat land vrijwillig en op reguliere wijze heeft verlaten.
6.4
Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat uit hetgeen verzoeker heeft verklaard niet volgt, dat hij gegronde vrees tot vervolging heeft omwille van zijn ras, religie, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, en dat verzoeker Venezuela heeft verlaten vanwege de algemene slechte situatie aldaar. Dit is evenwel onvoldoende om hem aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
6.5
Wat betreft zijn stelling dat hij zijn dienstbetrekking bij een overheidsinstantie op irreguliere wijze heeft verbroken waardoor hij zou zijn aangemerkt als “traidor de la Patria” en daarom bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, overweegt de voorzieningenrechter dat uit zijn verklaringen kan worden afgeleid dat verzoeker zijn werkzaamheden heeft gestaakt vanwege de arbeidsomstandigheden en niet vanwege zijn politieke overtuiging. Niet aannemelijk is geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Niet is gebleken van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat verzoeker bij terugkeer naar Venezuela aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen, of bestraffingen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter op goede grond in deze stelling evenmin aanleiding gezien om verzoeker als vluchteling aan te merken.
6.6
Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel, dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat verzoeker niet behoort tot de categorie personen voor wie terugkeer naar Venezuela in verband met de situatie aldaar, van bijzondere hardheid is, en dat niet is gebleken dat in redelijkheid niet van hem verwacht kan worden dat hij terugkeert.
6.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op goede gronden is gestoeld en in de bodemprocedure zeer waarschijnlijk in stand zal blijven. Dit betekent dat er geen aanleiding is om de bestreden beschikking te schorsen of om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
6.8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.