ECLI:NL:OGEAA:2021:370

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
AUA202101709
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot meldplicht en werkverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker tegen de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een meldingsplicht en werkverbod die hem op 29 maart 2021 waren opgelegd. Het bezwaar was echter ingediend na de wettelijke termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 11 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De verzoeker had op 24 juni 2021 bezwaar gemaakt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Hierdoor werd het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel er onder bijzondere omstandigheden mogelijk een uitzondering kan worden gemaakt op de termijnoverschrijding, de verzoeker in dit geval geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die deze uitzondering rechtvaardigden. De verzoeker had weliswaar een asielaanvraag ingediend, maar dit was niet voldoende om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot schorsing van de meldingsplicht af, met de overweging dat de beslissing voorlopig van aard was en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 11 augustus 2021
LAR nr. AUA202101709

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER.
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Op 29 maart 2021 heeft verweerder aan verzoeker schriftelijk een meldingsplicht/werkverbod (de bestreden beschikking) opgelegd.
Hiertegen heeft verzoeker op 24 juni 2021 bezwaar gemaakt.
Op 24 juni 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2021. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich later vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Tevens was voor de DIMAS aanwezig E. Vos.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
1.3
Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Lar blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
De feiten
2.1
Verzoeker is in 2017 Aruba binnengekomen.
2.2
Bij bevelschrift van 19 januari 2021 (lees 19 februari 2021) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
2.3
Bij bestreden beschikking van 29 maart 2021 heeft verweerder aan verzoeker een meldingsplicht/werkverbod opgelegd.
2.4
Op 20 mei 2021 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend.
2.5
Tegen de onder 2.3 genoemde meldingsplicht heeft verzoeker op 24 juni 2021 bezwaar gemaakt.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de meldplicht heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er gebrek is aan celcapaciteit in het Vreemdelingendetentiecentrum en dat de vluchten naar Venezuela uitblijven. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker nadat er een bevelschrift tot uitzetting is uitgevaardigd, asiel heeft aangevraagd. Zolang nog niet op de asielaanvraag is beslist zal verzoeker niet worden uitgezet, aldus verweerder.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de meldingsplicht omdat deze onevenredig bezwarend is voor verzoeker en om verweerder te verbieden om verzoeker uit te zetten.
De beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker heeft op 24 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking van 29 maart 2021, die hem op dezelfde dag is uitgereikt. Het bezwaar is dan ook buiten de daarvoor in artikel 11, eerste lid, van de Lar gestelde termijn van zes weken ingediend. Van omstandigheden die tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kunnen leiden, is niet gebleken. Gelet hierop, zal verweerder het bezwaar naar voorlopig oordeel in beginsel niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
4.3
Het vorenstaande laat in beginsel onverlet dat onder bijzonder omstandigheden, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 inzake Bahaddar tegen Nederland, LJN: AG8817, de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. Dit geldt ook voor een overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn.
4.4
Nu verzoeker heeft nagelaten in zijn bezwaarschrift, onderhavig verzoekschrift en/of ter zitting concrete feiten en omstandigheden aan te voeren, kan niet worden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de onverschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van een het bezwaarschrift hem niet kan worden tegengeworpen. Dit klemt te meer nu verzoeker procedeert met een gemachtigde.
4.5
Het verzoek zal worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.