In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning als rentenier. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet voldeed aan de solvabiliteitseisen, aangezien uit de overgelegde stukken niet bleek dat hij beschikte over jaarlijkse inkomsten van Afl. 100.000,-.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft een verzoekschrift ingediend bij het gerecht. Tijdens de zitting op 28 juli 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat de Minister geen rekening had gehouden met zijn huurinkomsten en andere inkomsten, en dat hij in aanmerking zou moeten komen voor de gevraagde vergunning. De voorzieningenrechter heeft echter overwogen dat de waarde van onroerende zaken en banktegoeden niet relevant zijn voor de beoordeling van de jaarlijkse inkomsten.
Na beoordeling van de ingediende stukken en de verhandelde ter zitting, concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoeker niet kon aantonen dat hij aan de vereisten voor vergunningverlening voldeed. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.