ECLI:NL:OGEAA:2021:368

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
AUA202101639
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening verblijfsvergunning rentenieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning als rentenier. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet voldeed aan de solvabiliteitseisen, aangezien uit de overgelegde stukken niet bleek dat hij beschikte over jaarlijkse inkomsten van Afl. 100.000,-.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft een verzoekschrift ingediend bij het gerecht. Tijdens de zitting op 28 juli 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat de Minister geen rekening had gehouden met zijn huurinkomsten en andere inkomsten, en dat hij in aanmerking zou moeten komen voor de gevraagde vergunning. De voorzieningenrechter heeft echter overwogen dat de waarde van onroerende zaken en banktegoeden niet relevant zijn voor de beoordeling van de jaarlijkse inkomsten.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de verhandelde ter zitting, concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoeker niet kon aantonen dat hij aan de vereisten voor vergunningverlening voldeed. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 11 augustus 2021
Lar nr. AUA202101639

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 8 mei 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker ter verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf als rentenier, afgewezen.
Op 11 juni 2021 heeft verzoeker hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 17 juni 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2021. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De wettelijk regelingen

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.3
Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018. Ten aanzien van het zogenoemde inkomensvereiste is daarin in paragraaf 1.1.4.2 het volgende bepaald:
“Een Nederlander of vreemdeling kan in aanmerking komen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf om te wonen op Aruba, dus zonder toestemming om arbeid te verrichten, als rentenier of gepensioneerde, indien hij ten genoegen van de DIMAS kan bewijzen te beschikken over inkomsten ter waarde van:
A. Afl. 100.000, - per jaar of tegenwaarde daarvan aan inkomsten uit huurovereenkomsten met betrekking tot onroerend zaken in een van de landen van zoals hieronder omschreven:
1. het Koninkrijk der Nederlanden;
2. Eén van de landen/lidstaten en kandidaat lidstaten van de OESO/OECD;
3. de lidstaten van de UNASUR;
4. de lidstaten van de CARICOM;
5. en de landen langs de middellandse Zee waarmee de EU een economische samenwerkingsovereenkomst of associatieverdrag heeft binnen het kader van de Euro- Mediterranen Partnership.
B. Afl. 100.000, - per jaar of tegenwaarde daarvan uit een vermogen dat bestaat uit een banksaldo of beleggingen met een zodanige tegenwaarde bij een als zodanig internationaal erkende bank, investerings- dan wel beleggingsfonds in een van de genoemde landen onder a.”
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aan de solvabiliteiteisen voor de verzochte vergunning voldoet, daar uit de door verzoeker overgelegde bankverklaring niet blijkt dat hij een gemiddelde balans heeft van Afl. 100.000,- per jaar. Verweerder heeft zijn standpunt ter zitting nader toegelicht en gesteld dat verzoeker ook thans niet ten genoegen van de Dimas met de vereiste documenten heeft aangetoond dat hij aan het inkomensvereiste voldoet.
2.2
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de bepaling van de solvabiliteit geen rekening heeft gehouden met de door verzoeker jaarlijks te ontvangen huurpenningen van Afl. 36.000,- en evenmin met de waarde van de onroerende zaken. Bovendien, zo stelt verzoeker, ontvangt hij maandelijks 1.500 $ tot 1.800 $ aan aandelen (
gerecht: bedoeld zal zijn: inkomsten uit aandelen) en heeft hij banktegoeden waarmee geen rekening is gehouden. Met het verzoek beoogt verzoeker te bewerkstelligen dat hem wordt toegestaan om, hangende de behandeling van het op 11 juni 2021 tegen de bestreden beschikking ingediende bezwaarschrift, hier te lande te verblijven en te worden behandeld als ware hij in het bezit van de verzochte verblijfsvergunning.
De beoordeling
3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de beoordeling of verzoeker jaarlijks voldoende inkomsten geniet, de waarde van de onroerende zaken of van banktegoeden geen rol speelt. Het gaat daarbij immers om de inkomsten uit vermogensbestanddelen en niet om de waarde van die vermogensbestanddelen.
3.2
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stukken en de verhandelde ter zitting valt af te leiden dat uit de door verzoeker ingediende stukken niet kan worden geconcludeerd dat verzoeker beschikt over jaarlijkse inkomsten ter waarde van Afl. 100.000,-. Immers, zelfs met inachtneming van de door verzoeker gestelde huurinkomsten en inkomsten uit aandelen en banktegoeden, bedragen de inkomsten (aanzienlijk) minder dan Afl. 100.000,- per jaar. Naar voorlopig oordeel voldoet verzoeker dan ook niet aan de vereisten voor vergunningverlening. Onder deze omstandigheden is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.