In de zaak met parketnummer P-2020/09049 en P-2019/16936 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en mishandeling. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en wonende in Aruba, was op het moment van de uitspraak gedetineerd. Tijdens de openbare terechtzitting op 11 juni 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.M.J. Cafarzuza. De benadeelde partij, aangeduid als [aangeefster], was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A.I.N. Fraser, en had een vordering tot schadevergoeding ingediend. De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, eiste een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de aangifte van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van de zoon van de aangeefster bood geen steun voor de beschuldigingen van verkrachting. Het Gerecht oordeelde dat de emotionele toestand van de aangeefster tijdens haar aangifte niet als bewijs voor de verkrachting kon dienen. Bovendien waren er geen fysieke bewijzen gevonden die de aangifte ondersteunden, zoals sporen van geweld of seksuele gemeenschap. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van verkrachting.
Wat betreft de mishandeling, oordeelde het Gerecht dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mishandeling met een telefoon en een vibrator, en dat de verklaring van de aangeefster niet werd ondersteund door ander bewijs. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan mishandeling in de zaak met parketnummer P-2020/09049, waarbij hij de aangeefster op 17 november 2019 had mishandeld. Het Gerecht legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van Afl. 1.251,50, terwijl andere vorderingen werden afgewezen.