ECLI:NL:OGEAA:2021:347

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
AUA202101605
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift tot uitzetting en verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Colombiaanse verzoekster. De verzoekster was op 6 februari 2020 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 18 dagen, maar na het verstrijken van deze termijn werd zij aangetroffen tijdens een controle door de afdeling Vreemdelingentoezicht. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 31 mei 2021 een bevelschrift tot uitzetting uitgevaardigd, omdat verzoekster geen geldige verblijfstitel meer had en werkend was aangetroffen. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit bevelschrift en vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tijdens de zitting op 30 juni 2021 was verzoekster aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster na het verstrijken van haar verblijfsduur in Aruba was aangetroffen en dat de grond voor uitzetting, zoals genoemd in artikel 15 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), zich voordeed. De rechter oordeelde dat de minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die maakten dat de minister in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid. Het beroep van verzoekster op het recht op gezinsleven, zoals beschermd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), werd verworpen, omdat verzoekster geen aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden beschikking op goede gronden was gestoeld en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 7 juli 2021
AUA202101605 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: ing. A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 31 mei 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder de (onmiddellijke) uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 1 juni 2021 bezwaar gemaakt.
Op 9 juni 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 juni 2021, waar is verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Ltu, zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde belast de migratieambtenaren en de politieambtenaren, alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren.
Feiten
2.1
Verzoekster, geboren te Colombia op [geboortedatum] 1996 en van Colombiaanse nationaliteit, is op 6 februari 2020 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 18 dagen.
2.2
Na het verstrijken van deze termijn is verzoekster tijdens een controle door medewerkers van de afdeling Vreemdelingentoezicht werkend aangetroffen als helper tandtechnicus bij [bedrijf]. Hierna is verzoekster overgebracht naar het Bureau Vreemdelingentoezicht ter controle van haar verblijfstatus.
2.3
Bij bevelschrift van 31 mei 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen, tevens inhoudende een periode van niet toelating voor de duur van vierentwintig maanden. De vertrektermijn is bepaald op 0 dagen.
Standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 25 februari 2020 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te verblijven, en dat verzoekster op 31 mei 2021 werkend is aangetroffen. Het Land heeft er groot belang bij dat het vreemdelingenrecht wordt gehandhaafd en behoeft niet te gedogen dat verzoekster nog langer zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft.
3.2
Verzoekster stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat het uitzettingsbevel in strijd is met het recht op gezinsleven zoals beschermd door het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoekster na het verlopen van de toegestane verblijfsduur alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor uitzetting voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoekster uit te zetten.
4.3
Verweerder heeft in het bevelschrift tot uitzetting terecht overwogen dat verzoekster na het verloop van haar toeristisch verblijf niet is vertrokken zoals zij verplicht was, zij werkend is aangetroffen, zij niet ingeschreven staat in het bevolkingsregister en geen geldige verblijfstitel heeft om in Aruba te verblijven. Het betoog van verzoekster dat het bevel tot uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM slaagt niet. Indien verzoekster meent dat zij aanspraak kan maken op verblijf vanwege haar Nederlandse partner en haar minderjarige kind van Nederlandse nationaliteit, overweegt de voorzieningenrechter dat dit beoordeeld dient te worden bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel gezinsvorming. Een dergelijke aanvraag heeft verzoekster niet ingediend. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om een bevel tot uitzetting tegen verzoekster uit te vaardigen.
4.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op goede gronden is gestoeld en in de bezwaarfase zeer waarschijnlijk in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is dan ook geen aanleiding.
4.5
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.