een vuurwapen aan [medeverdachte] te verhuren of te lenen, althans ter beschikking te stellen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid moet bij de verdachte sprake zijn van dubbel opzet: opzet gericht op de eigen behulpzaamheid en opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - op het gronddelict ten aanzien waarvan hulp wordt verleend.
Ad I:
Onder gedachtestreepje I wordt de verdachte verweten dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het schieten op de woning door een auto aan de medeverdachte [medeverdachte] te verhuren, te lenen dan wel ter beschikking te stellen. De verdachte heeft verklaard (bijlage 51) dat hij degene is geweest die op 13 juli 2020 de Toyota Mark X aan [medeverdachte]
(het Gerecht: de medeverdachte [medeverdachte])heeft verhuurd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zijn auto regelmatig aan [medeverdachte] verhuurde dan wel uitleende, zo ook die bewuste dag, maar dat hij niet wist dat [medeverdachte] met deze auto langs de woning van [slachtoffer 1] zo gaan om op deze woning te schieten. De getuige [getuige] (bijlage 54) bevestigt dat de verdachte verschillende keren de auto aan [medeverdachte] heeft geleend. [getuige] verklaart hierover dat [verdachte]
(het Gerecht: de verdachte)altijd zijn auto uitleende aan [medeverdachte] als [medeverdachte] daarom vroeg.
Anders dan de officier van justitie heeft geconcludeerd, is het Gerecht van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag van 13 juli 2020 de auto aan [medeverdachte] heeft geleend met de bedoeling dat [medeverdachte] dit voertuig zou gebruiken teneinde op de woning van [slachtoffer 1] te schieten. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wist dat [medeverdachte] deze auto als vervoermiddel zou gebruiken om op de woning van [slachtoffer 1] te schieten, toen de verdachte zijn auto - zoals gebruikelijk - aan [medeverdachte] leende. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs dat de verdachte, ten tijde van het beschikbaar stellen van zijn auto aan [medeverdachte], opzet had om hiermee behulpzaam te zijn bij het gronddelict, als wel dat hij opzet had op het gronddelict.
Ad II:
Onder gedachtestreepje II wordt de verdachte verweten dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het schieten op de woning door een vuurwapen aan [medeverdachte] te verhuren, te lenen of ter beschikking te stellen. Dit verwijt impliceert dat de verdachte eigenaar is van het betreffende vuurwapen. De officier van justitie grondt haar overtuiging dat het vuurwapen van de verdachte is en dat de verdachte dit vuurwapen aan [medeverdachte] heeft geleend, verhuurd dan wel ter beschikking heeft gesteld onder meer op (I) een ongedateerd Whatsappgesprek tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (bijlage 9), (II) een tapgesprek van 10 juli 2020 tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (voorgehouden tap 1 bij bijlage 51) en (III) een bijzonder tapgesprek van 22 juli 2020 tussen de verdachte en [NN-persoon] (bijlage 26). Op basis van de inhoud van voornoemde gesprekken staat volgens de officier van justitie voldoende vast dat de verdachte in bezit is geweest van een wapen en dit wapen aan [medeverdachte] heeft geleend voor het schieten op een woning. Dit blijkt volgens de officier van justitie met name uit de volgende woorden “mi gun”, althans woorden van soortgelijke strekking, die door de verdachte worden gebruikt.
Uit het ongedateerd
screenshotWhatsappgesprek (bijlage 9) volgt dat de verdachte onder meer het volgende aan [medeverdachte] vertelt: “Kiwega ba bai buska mi gun na [NN-persoon]? Sibo tine mi ta buska mi gun serca bo mi ta bai tin mi gun riba mi”. [medeverdachte] antwoordt hierop als volgt: “Kon bo kemen. Sua. Kikpt ppndo.? Majan. Nt buta wet. Nabo bo 1600 fls. Tu biaha bt bin cuenti gun gun gun. Well. Mt nab9 bo sem. Majan bo bai cumpra”.
Uit het tapgesprek van 10 juli 2020 (voorgehouden tap 1 bij bijlage 51) volgt dat [medeverdachte] onder meer het volgende aan de verdachte vertelt: “Okay nan a tira riba mi. Mi ta bin buscabo. Nos ta bai tira mata.” Hierop antwoordt de verdachte aan [medeverdachte]: “Nooo ruman. Ki a pasa?”.
Uit het bijzonder tapgesprek van 22 juli 2020 (bijlage 26) volgt dat de verdachte onder meer het volgende aan [NN-persoon] verteld: “[NN-persoon] bo ta korda mi a bisabo ruman cu mi ta bin buska mi gun.”
De verdachte heeft bij de politie, en ook ter terechtzitting, stellig ontkend dat hij in het bezit was van een vuurwapen en dit vuurwapen aan [medeverdachte] heeft geleend, verhuurd dan wel ter beschikking heeft gesteld. Ter terechtzitting heeft de verdachte een alternatieve lezing gegeven van wat hij met “mi gun” in de Whatsappberichten dan wel tapgesprekken bedoelde. De verdachte heeft verklaard dat hij Afl. 1.600 aan [medeverdachte] heeft geleend voor het opknappen van een auto. Dit wordt ook door [medeverdachte] in het ongedateerd Whatsappgesprek bevestigd. [medeverdachte] heeft – zakelijk weergegeven - het volgende Whatsappbericht aan de verdachte gestuurd: “nabo bo 1600fls”. Achteraf is gebleken dat [medeverdachte] – zonder verdachtes instemming – een vuurwapen met het geld heeft gekocht en met dit vuurwapen op de woning van [adres] heeft geschoten. [medeverdachte] heeft het vuurwapen gekocht met geld dat de verdachte aan [medeverdachte] heeft geleend, zonder dat de verdachte wist dat [medeverdachte] een vuurwapen zou kopen. Wanneer de verdachte over ‘zijn wapen’ (“mi gun”) in Whatsappgesprekken en/of tapgesprekken spreekt, bedoelt hij zijn wapen in de zin dat bedoeld wapen
met zijn geldis gekocht. De verdachte wil zijn geld terug van [medeverdachte] en daarom heeft hij gesproken over mi gun, want [medeverdachte] heeft het vuurwapen gekocht met zijn geld, aldus de verdachte.
Naar het oordeel van het Gerecht biedt het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen concrete aanwijzingen die de stellingen van de verdachte ontkrachten. Uit het Whatsappgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] (bijlage 9) volgt namelijk dat de verdachte zijn geld terug wilt hebben van [medeverdachte] en dat [medeverdachte] zegt dat hij het bedrag van Afl. 1600,- terug zal betalen. Ook volgt uit dit gesprek dat [medeverdachte] niet begrijpt dat de verdachte spreekt over “mi gun” en niet kan plaatsen dat de verdachte het vuurwapen terug wilt hebben. [medeverdachte] zegt hierop: “Wat bedoel je, vriend, waar praat je over, ga er zelf een kopen”. Uit dit gesprek trekt het Gerecht de conclusie dat het vuurwapen niet van de verdachte, maar van [medeverdachte] is. Het Gerecht ziet in dit gesprek een bevestiging van bovengenoemde stelling van de verdachte dat hij nimmer in het bezit is geweest van een vuurwapen. Uit het enkel feit dat de verdachte in de gesprekken de woorden “mi gun” of “e gun” gebruikt, kan niet de conclusie worden getrokken dat het vuurwapen aan de verdachte toebehoorde en dat de verdachte dit vuurwapen aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld dan wel heeft uitgeleend of verhuurd om op de woning van [slachtoffer 1] te kunnen schieten. De verdachte heeft een plausibele verklaring gegeven voor het feit dat hij spreekt over “mi gun”, namelijk dat hij zijn geld terug wilt van [medeverdachte], en anders het vuurwapen dat [medeverdachte] kennelijk met het geleende geld heeft gekocht. Deze verklaring vindt bevestiging in het hiervoor bedoelde Whatsappgesprek, met name daar waar [medeverdachte] niet begrijpt waarom de verdachte erover spreekt dat hij “mi gun” wil hebben en daarop reageert door te zeggen dat de verdachte er zelf een moet kopen.
Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat er geen overtuigend bewijs is om vast te stellen dat de verdachte een vuurwapen in bezit heeft gehad en vervolgens dit vuurwapen heeft verhuurd, geleend dan wel ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte] om op de woning te schieten.
Tot slot overweegt het Gerecht dat op de in beslag genomen mobiele telefoon van [medeverdachte] aangetroffen en ongedateerde foto’s van vuurwapens niet is te zien dat de verdachte een vuurwapen vasthoudt. Hierin kan derhalve evenmin bewijs worden gevonden voor het aan de verdachte tenlastegelegde vuurwapenbezit.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de hem verweten medeplichtigheid aan het schieten op de woning (feit 1 meest subsidiair) en het hem verweten vuurwapenbezit (feit 2).
Het Gerecht concludeert tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven auto zal worden teruggegeven aan [oma van de verdachte] (oma van de verdachte), zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.