ECLI:NL:OGEAA:2021:336

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
183 van 2021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen scheepsagent wegens niet tijdig inklaren van motorschip in Aruba

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte, een scheepsagent, beschuldigd van het niet tijdig inklaren van het motorschip '[naam motoschip]' bij aankomst in Aruba. De feiten dateren van 5 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019, waarin de verdachte als schipper verantwoordelijk was voor de inklaring van het schip. De officier van justitie vorderde een geldboete van Afl. 1000,-, maar het Gerecht oordeelde dat de verdachte een geldboete van Afl. 800,- moest betalen, subsidiair 16 dagen hechtenis. Het Gerecht verwierp het verweer van de verdachte dat het schip in het ankergebied niet ingeklaard hoefde te worden, en stelde vast dat de Landsverordening in-, uit- en doorvoer ook binnen de territoriale wateren van Aruba van toepassing is. De verdachte werd schuldig bevonden aan overtreding van artikel 12, eerste lid, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer, en het Gerecht concludeerde dat de verdachte als scheepsagent de rol van schipper vervulde en derhalve verantwoordelijk was voor de douaneformaliteiten. De uitspraak vond plaats op 7 juni 2021, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: P-2019/10137
Zaaknummer: 183 van 2021
Uitspraak: 7 juni 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
procederend in persoon.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. De verdachte is, zonder bijstand van een advocaat, ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van Afl. 1000,-.
De verdachte heeft verweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij in of omstreeks de periode van 5 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019 te Aruba als schipper van het motorschip genaamd “[naam motoschip]” niet binnen zes uur na aankomst van genoemd schip, genoemd schip heeft doen inklaren bij de daar-toe door de Inspecteur aangewezen ambtenaar, onder vertoning van de scheeps-papieren en van de landingspapieren van alle goederen die zich in het schip be-vinden, onverschillig of die goederen al dan niet aan invoerrechten of accijns onder-worpen zijn.
(artikel 12 lid 1 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat hij in
of omstreeksde periode van 5 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019 te Aruba als schipper van het motorschip genaamd “[naam motoschip]” niet binnen zes uur na aankomst van genoemd schip, genoemd schip heeft doen inklaren bij de daartoe door de Inspecteur aangewezen ambtenaar, onder vertoning van de scheepspapieren en van de landingspapieren van alle goederen die zich in het schip bevinden, onverschillig of die goederen al dan niet aan invoerrechten of accijns onderworpen zijn.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) lands-aanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijs-middelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
1. De
verklaring van de verdachte, op 17 mei 2021 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Hetgeen mij wordt ten laste gelegd klopt. Ik was op de hoogte dat ik het schip te laat had ingeklaard. Het schip “[naam motoschip]” kwam naar Aruba voor reparatie van haar bodem en bleef vanwege beslaglegging twee weken in Aruba. Het schip werd op verzoek van de rederij alsnog ingeklaard. De documenten die nodig waren voor de inklaring van het schip waren niet onder beslag.
2. Processen-verbaal van bekeuring (in kopie) en aanvulling d.d. 4 februari 2021 respectievelijk 9 maart 2021, voor zover inhoudende, als
relaas van de verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 23 augustus 2019 werd ik, [verbalisant], op de hoogte gesteld dat het motorschip [naam motoschip], welke op 5 augustus 2019 aankwam, op 22 augustus 2019 nog niet was ingeklaard.
Het motorschip [naam motoschip] is blijkens het “Aruba Pre-Arrival Questionnaire” een olietanker. Op genoemde data bevond voornoemd motorschip zich in het “redegebied” in de Arubaanse territoriale zee.
Op 23 augustus 2019 heb ik […] [verdachte] van de agentschap [naam agentschap] voor [naam motoschip] proces-verbaal aangezegd. Hij gaf op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats].
Bij het proces-verbaal aanvulling is een kopie Aruba Pre-Arrival Questionnaire als bijlage toegevoegd.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft gesteld dat het motorschip “[naam motoschip]” voor reparatie in het ankergebied in de territoriale zee van Aruba lag, waardoor het motorschip niet hoefde te worden ingeklaard. Volgens de verdachte wordt een schip pas ingeklaard, indien zij in een van de havens van Aruba (Oranjestad, Barcadera of Sint Nicolaas) meert, maar niet als zij in het ankergebied ligt.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staan voor het Gerecht de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 5 augustus 2019 kwam het motorschip “[naam motoschip]” Aruba binnen en meerde aan in het redegebied in de territoriale zee van Aruba. Het schip was op 22 augustus 2019 nog niet ingeklaard. De verdachte, scheepsagent, heeft het schip - op verzoek van haar rederij - na 22 augustus 2019 alsnog ingeklaard.
Vooropgesteld moet worden dat de wetgever met de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (hierna: LIUD) naast een heffingenstelsel tevens een stelsel van formaliteiten en toezicht in het leven heeft geroepen met betrekking tot alle het Land Aruba binnenkomende en uitgaande goederen. Middels de uit dit stelsel voortvloeiende bevoegdheden houdt de douane toezicht op goederen en op de vervoermiddelen waarin of waarop zij zich eventueel bevinden. Deze goederen worden via wettelijk voorgeschreven handelingen – zoals het inklaren, het doen van aangifte en het uitklaren – het land in-, uit- of doorgevoerd.
Voorts wordt vooropgesteld dat de voorschriften van de LIUD ingevolge artikel 2 van deze wet van toepassing zijn op het gebied van het Land Aruba. Dit gebied omvat niet alleen het eiland maar ook een strook water van 12 zeemijlen, de territoriale zee, die zich vanaf de kust zeewaarts uitstrekt. Binnen de territoriale zee van Aruba bevinden zich, ingevolge artikel 32 van de Haven- en redeverordening juncto artikel 3 van het Landsbesluit aanwijzing zeehavens en redegebieden, ook redegebieden, waar schepen hun lading direct in een ander schip kunnen lossen of kunnen ankeren. [2]
Het Gerecht concludeert uit het bovenstaande dat de LIUD (en daarmee het toezicht- en formaliteitenstelsel) ook binnen de territoriale wateren van Aruba (inclusief het redegebied waar het motorschip in casu voor anker lag) gelding heeft. Dit brengt met zich dat iedere schipper die met zijn schip via een van de drie door de wet aangewezen havens [3] of voor lossing en/of ankering in het redegebied Aruba binnenkomt, zijn schip dient in te klaren.
Naar het oordeel van het Gerecht bevond [naam motoschip] zich bij aankomst – en tot na 22 augustus 2019 – in het redegebied in de territoriale zee van Aruba, waardoor het schip en haar schipper onder het regime van de LIUD viel en daarmee onder de werking van het inklaringsgebod van artikel 12, eerste lid, LIUD.
Voormeld artikellid schrijft echter voor dat de inklaring door de
schippervan het aangekomen schip dient te geschieden, terwijl de inklaring door de verdachte, niet zijnde schipper, is gedaan.
Het Gerecht overweegt dienaangaande als volgt.
De LIUD geeft niet aan wat onder ‘schipper’ voor toepassing van deze wet moet worden verstaan. Voor een definitie van deze term heeft het Gerecht artikel 1:208 SrA gebezigd. Dit artikel bepaalt dat onder schipper (onder meer) wordt verstaan ‘de gezagvoerder van een vaartuig of degene die hem vervangt’.
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte de scheepsagent is van de rederij van [naam motoschip] en uit dien hoofde belast is met de inklaring. Het is algemeen bekend dat scheepsagenten rederijen in vreemde havens (zoals in casu Aruba) vertegenwoordigen en de gezagvoerders (in dienst van de rederijen) in die havens assisteren bij onder meer het in- en uitklaren van de onder hun gezag ressorterende schepen en alle betreffende formaliteiten afhandelen.
Het Gerecht leidt uit het vorengaande af dat de verdachte de schipper in dit verband vervangt. De verdachte is derhalve gehouden de douaneformaliteit te vervullen.
Het Gerecht acht, gelet op het boven overwogene, dat de verdachte in die hoedanig-heid als verdachte in de onderhavige zaak kon worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de verdachte, nu hij geomitteerd heeft het schip binnen de wettelijk voorgeschreven termijn in te klaren, in strijd heeft gehandeld met het gebod van artikel 12, eerste lid, LIUD.
De stelling van de verdachte dat inklaring slechts plaatsvindt wanneer een schip in de haven meert, vindt, gelet op het reeds overwogene, geen steun in de wet. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 12, eerste lid, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer,
strafbaar gesteld bij artikel 257 van die landsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een gebodsbepaling van de LIUD. Hij heeft als vervanger van de schipper een motorschip bij aankomst in (het redegebied van) Aruba niet tijdig ingeklaard. Met het inklaren van schepen oefent de douane een hem uit de LIUD toekomende toezichtbevoegdheid uit en kunnen door het houden van dat toezicht (onder meer) eventuele rechten worden geheven. De inklaring is een onmisbare schakel in het stelsel van toezicht en heffing van de douane. Het niet inklaren is een ernstige inbreuk op voormeld stelsel van toezicht en heffing. Het Gerecht rekent dit de verdachte aan.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is, zo blijkt uit het uittreksel uit het justitieel documentatie-register, nooit eerder onherroepelijk veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden geldboete passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:54, 1:55, 1:58 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
Afl. 800,- (zegge: achthonderd florin), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zestien
(16) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D.J. Jansen, bijgestaan door mr. E.M.J. Jandroep, zittingsgriffier, en op 7 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften van de Inspectie Invoerrechten en Accijnzen Aruba (Sectie Haven) d.d. [datum 1] 2021 en [datum 2] 2021, geregistreerd onder proces-verbaalnummers [nummer 1] en [nummer 2].
2.Artikel 1 van de Haven- en redeverordening (AB 2012 no. 31)
3.Artikel 1 van het Landsbesluit aanwijzing zeehavens en redegebieden (AB 2014 no. 7)