ECLI:NL:OGEAA:2021:333

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
187 van 2021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door minderjarige verdachte met mes in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een toen 15-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op of omstreeks 31 december 2020 het slachtoffer met een mes in de borst gestoken, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het Gerecht oordeelde dat de eis voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet kon worden gevolgd, omdat het Wetboek van Strafrecht van Aruba hierin niet voorziet. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de Jeugdreclassering en psychologische begeleiding. De benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van Afl. 5.293,37 gevorderd, welke vordering werd toegewezen. Het Gerecht heeft de ernst van de daad en de gevolgen voor de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer: P-2021/00102
Zaaknummer: 187 van 2021
Uitspraak: 16 juli 2021 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.

1.Onderzoek van de zaak

De behandeling ter terechtzitting op 25 juni 2021 heeft met gesloten deuren plaatsgevonden. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.L. Griffith, advocaat in Aruba.
De benadeelde partij, [benadeelde partij] (nabestaande van [slachtoffer]), heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. W.V. Gerretschen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf (12) maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van drie (3) jaren gevorderd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde althans de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 31 december 2020, althans in de nacht van 31 december 2020 op 1 januari 2021, in Aruba, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een (scherp) voorwerp in zijn borst, althans zijn lichaam, te steken;
(artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 31 december 2020 in Aruba, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten “heart left and right ventricle apex perforation”, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer], met een mes, althans een (scherp) voorwerp in zijn borst, althans zijn lichaam te steken, terwijl dat feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
(artikel 2:275 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij
op of omstreeks 31 december 2020, althansin de nacht van 31 december 2020 op 1 januari 2021, in Aruba, [slachtoffer]opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes
, althans een (scherp) voorwerpin zijn borst
, althans zijn lichaam,te steken.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.

6.Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de onder primair tenlastegelegde doodslag zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken.
Het Gerecht ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gehad. Het Gerecht overweegt als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de betreffende verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een mes in de hartstreek (het
xiphoidgebied van de borst) van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken, waarbij het gebruikte steekwapen het hart heeft geperforeerd.
De gedraging van de verdachte moet naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het doden van dit slachtoffer dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard, terwijl van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hartstreek een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Het steken met een mes in de hartstreek van een ander, in welk deel van het lichaam zich vitale organen bevinden, waaronder het hart, levert aldus, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, wel degelijk een aanmerkelijke kans op de dood op; welk gevolg in casu zich ook heeft verwezenlijkt. Onder deze omstandigheden komt het Gerecht tot de conclusie dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door een messteek in het bovenlichaam een vitaal orgaan (waaronder het hart) zou worden geperforeerd en dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het onder 1 primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

7.Verweren ten aanzien van de strafbaarheid

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken uit het gevoel dat hij zijn moeder en zusje moest beschermen.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat de verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, overweegt het Gerecht ten aanzien van de strafbaarheid het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het Gerecht verwerpt het verweer op feitelijke gronden. Naar het oordeel van het Gerecht is het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. Uit de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de verklaringen van de aldaar aanwezige volwassenen [getuige 1] (verdachtes moeder), [getuige 2] (verdachtes oom) en [getuige 3], kan worden vastgesteld dat op die bewuste avond geen sprake was van een dreigende situatie, waartegen noodzakelijke verdediging was geboden. Er had weliswaar een woordenwisseling plaatsgevonden tussen de moeder van de verdachte en het slachtoffer, echter deze woordenwisseling werd door de aanwezigen niet als dreigend ervaren en was bovendien reeds gesust door -onder andere- de oom van de verdachte. Het slachtoffer was alweer onderweg naar zijn auto. Ook de moeder van de verdachte heeft de woordenwisseling niet als bedreigend of dreigend ervaren, aldus haar verklaring bij de politie. Zij stelt geen problemen te hebben (gehad) met het slachtoffer. Deze verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie duiden derhalve niet op een noodweersituatie en ondersteunen de verklaring van de verdachte niet dat van een dreigende situatie sprake was, waarbij de verdachte zich genoodzaakt zag uit verdediging te handelen.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve niet, nu geen sprake was van een noodweersituatie.
Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Het verweer wordt dan verworpen.

8.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair: Doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

9.Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

10.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten vijftien jaar oud. Dit betekent dat hij op grond van artikel 1:157 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (Sr) overeenkomstig de in dit wetboek neergelegde bijzondere bepalingen voor jeugdige personen zal worden bestraft.
De toen 15-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag jegens het slachtoffer [slachtoffer] door hem met een mes in zijn borst te steken. Het slachtoffer is ten gevolge van deze steekpartij overleden. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] hiermee zijn leven ontnomen en de naasten en nabestaanden van het slachtoffer een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht. Bovendien versterken dergelijke ernstige misdrijven in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2021 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zeer jeugdige leeftijd van de verdachte.
Het Gerecht heeft tevens acht geslagen op de volgende rapporten:
 het reclasseringsrapport van 27 mei 2021;
 het psychologisch onderzoek van 12 april 2021.
De reclassering adviseert, gelet op het feit dat Aruba niet beschikt over een justitiële jeugdinrichting, om de verdachte 1) onder toezicht te stellen van de Reclassering en 2) onder psychologische begeleiding te stellen. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat indien de verdachte zonder gerichte inhoudelijke en gedwongen begeleiding naar zijn huidige leefomstandigheden en omgeving terugkeert.
Psycholoog drs. M. Boekhoudt (forensisch GZ-psycholoog) concludeert dat de kans op recidive, zonder behandeling en begeleiding, op lange termijn als hoog wordt ingeschat. De psycholoog acht de verdachte met een zwakbegaafde tot benedengemiddelde intelligentie en concludeert dat er aanwijzingen zijn gevonden dat de verdachte lijdt aan een ontwikkelingsstoornis in de vorm van ‘ODD’ of ‘CD’. De verdachte blijkt over voldoende cognitieve/intellectuele capaciteiten te beschikken om te beseffen wat wel en niet toelaatbaar is in de maatschappij en welk gedrag wel of niet strafbaar is. De verdachte wordt geacht volledig toerekeningsvatbaar te zijn.
Het Gerecht neemt de conclusies van de betreffende psycholoog over en maakt dezen tot de zijne.
De officier van justitie heeft – naast een jeugddetentie - een geheel voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van drie (3) jaren gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de PIJ-maatregel gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Wettelijk kader PIJ-maatregel
Vooropgesteld dient te worden dat voor de strafbare gedragingen gepleegd door jeugdigen, zoals in casu het geval, het jeugdstrafrecht van toepassing is, zoals opgenomen in titel X ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen’ van boek 1. Uit de Memorie van Toelichting op de hierboven genoemde titel volgt dat de Nederlandse regeling als uitgangspunt is genomen en aangepast aan de Arubaanse samenleving en de hier levende verlangens.
Het sanctiearsenaal voor jeugdigen wordt in artikel 1:164 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (hierna: Sr) geregeld. Artikel 1:164 Sr luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De hoofdstraffen zijn:
a. in geval van een misdrijf: jeugddetentie, taakstraf of geldboete;
b. in geval van een overtreding: taakstraf of geldboete.
2. Een taakstraf bestaat uit:
a. een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid of het verrichten van arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, of
b. een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, of
c. een combinatie van werkstraf en leerstraf.
3. De bijkomende straffen zijn:
a. verbeurdverklaring;
b. ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen;
c. ontzetting van bepaalde rechten.
4. De maatregelen zijn:
a. plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
b. maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige;
c. onttrekking aan het verkeer;
d. ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
e. schadevergoeding.”
De voorwaardelijke oplegging van de hierboven genoemde modaliteiten (hoofdstraffen, taakstraf, bijkomende straffen en maatregelen) wordt in artikel 1:180 Sr geregeld. Artikel 1:180 Sr luidt, voor zover van belang, als volgt:
“In geval van veroordeling tot jeugddetentie, vervangende jeugddetentie daaronder niet begrepen, tot werkstraf, tot geldboete en tot enige bijkomende straf, kan de rechter bepalen dat deze of een gedeelte daarvan, niet zal worden ten uitvoer gelegd.”
De Memorie van Toelichting [1] op artikel 1:180 Sr (voorwaardelijke oplegging) houdt onder meer in:
“Het onderhavige artikel inzake de voorwaardelijke oplegging is min of meer gelijkluidend aan artikel 77x NSr. Dit brengt met zich mede dat alle hoofdstraffen (met uitzondering van de leerstraf) en de bijkomende straffen ook
voorwaardelijkkunnen worden opgelegd. De mogelijkheid tot het opleggen van een voorwaardelijke leerstraf, een voorwaardelijk PIJ-maatregel of een voorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige acht de regering echter niet zinvol.”
Artikel 77x van het Wetboek van Strafrecht van Nederland (hierna: NSr) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. In geval van een veroordeling tot jeugddetentie, vervangende jeugddetentie daaronder niet begrepen, tot taakstraf, tot geldboete of tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, kan de rechter bepalen dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
2. In geval van een veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan de rechter bepalen dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd. Artikel 6:6:10a van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.”
Het jeugdsanctierecht van Aruba voorziet niet in een voorwaardelijke modaliteit ten aanzien van de PIJ-maatregel zoals artikel 77x, tweede lid, NSr dat doet. Dit tweede lid van artikel 77x NSr ontbreekt in de Arubaanse wettekst van artikel 1:180 Sr. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 1:180 Sr volgt dat het een bewuste keuze van de Arubaanse wetgever is geweest om de voorwaardelijke modaliteit ten aanzien van de PIJ-maatregel, in afwijking van de Nederlandse wettekst, hier te lande niet mogelijk te maken. Aldus kan het Gerecht de Officier van Justitie niet volgen in de eis om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, nu het Wetboek van Strafrecht van Aruba hierin niet voorziet.
Het Gerecht is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie, de raadsvrouw en bovengenoemde gedragsdeskundige, van oordeel dat de verdachte behandeling nodig heeft.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen en gelet op het toepasselijke sanctiestelsel voor jeugdigen in Aruba, tot de slotsom gekomen dat een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Tevens is het Gerecht van oordeel, dat, ter voorkoming van recidive en ter ondersteuning van de sociale ontwikkeling van de verdachte, het noodzakelijk is dat de verdachte onder toezicht wordt gesteld aan de Jeugdreclassering, ook als dit inhoudt dat de verdachte I) psychologische begeleiding zal krijgen en II) de Agressie Regulatie Training (ART) zal volgen.

11.In beslag genomen voorwerpen

Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
A. Onttrekking aan het verkeer
Het mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft voorwerp met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan. Het Gerecht zal het voorwerp daarom onttrekken aan het verkeer.
B. Teruggave aan de verdachte
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen mobiele telefoons. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.

12.Schadevergoeding

De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal Afl. 5.293,37,-, bestaande uit de begrafeniskosten.
De verdediging heeft de vordering niet betwist. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade (kosten van lijkbezorging) heeft geleden tot het gevorderde bedrag ad Afl. 5.293,37.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:21, 1:22, 1:74, 1:75, 1:157, 1:165, 1:180, 1:181, 1:182 en 1:183 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
twaalf (12) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
vier (4) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
twee (2) jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Jeugdreclassering Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt
, ook als dit inhoudt dat de verdachte:
- zich onder behandeling laat stellen van een psycholoog(voor zover de reclasseringsinstelling nodig acht);
- de Agressie Regulatie Training (ART) zal volgen;
geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp genoemd in rubriek 11A;
gelast de teruggave van de in rubriek 11B genoemde voorwerpen aan de verdachte;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
Afl. 5.293,37 (zegge: vijfduizend tweehonderd drieënnegentig gulden en zevenendertig cent),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S. Verheijen, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 16 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting bij artikel 1:180 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.