Zaak [model auto]
Feiten 2, 3, 4 primair en 5:
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 september 2020, bijlage 3.4 (pp. 2 - 3), voor zover inhoudende als
verklaring van [slachtoffer 2], -zakelijk weergegeven-:
Op 4 september 2020 stopte ik mijn auto in de buurt van [evenementenpark] toen ik plotseling een voor mij onbekende man naast mijn auto zag staan. Deze man had een pistool in zijn hand en richtte deze naar mij toe. Hij dwong mij om al mijn waardevolle bezittingen die ik bij me had aan hem te overhandigen en om achter in de auto te gaan zitten. Op dat moment merkte ik dat een ander voor mij onbekende man vooraan bij de passagierszijde stond en ook voorin in mijn auto stapte . Toen ik bezig was naar achteren te schuiven, zag ik dat er ook een derde persoon aanwezig was. De derde voor mij onbekende man stapte rechtsachter in de auto en ging naast mij zitten. Vervolgens overhandigde ik snel aan de man die achterin naast mij zat, mijn mobiele telefoon, mijn gouden armband, mijn gouden ketting met eraan een hanger van een anker en een hanger van een adelaar, een gouden ring met een rood steentje en mijn portemonnee, waarin ongeveer Afl. 1.200,- zat. De derde man die naast mij zat, richtte het pistool naar mijn hoofd en dwong mij om mijn hoofd tussen de voorstoelen te zetten. Hierna hoorde ik hem tegen de bestuurder zeggen om vandaar weg te rijden. Ik zag dat we op weg waren naar de rotonde leidende naar de molens. Kort na de rotonde stopte de bestuurder de auto. Plotseling stapte de voor mij onbekende man die voorin aan de passagierszijde zat uit de auto en liep naar de linker achter portier om in te stappen. Ik zag de kans om te ontsnappen. Ik duwde het pistool van mij weg. De derde voor mij onbekende man die naast mij zat en het pistool had, stapte ook meteen uit de auto en liep achter de auto om. Op een gegeven moment zag ik die derde man voor mij staan met het pistool in zijn handen. Hij vuurde toen een schot op mij af. Het schot raakte mij aan mijn rechter bovenlijf, ter hoogte van mijn schouder. Ik voelde pijn, maar het lukte mij toch om weg te rennen. Ik zag iets verderop een huis en rende het erf op. Toen ik op het erf stond hoorde ik twee klappen en voelde meteen dat ik aan mijn rug werd geschoten. De man die mij als eerste benaderde, had het pistool, was bruin van huidskleur, slank van postuur en had ongeveer mijn lengte. Ik ben ongeveer 6 voet. De tweede man die voorin aan de passagierszijde instapte was van blanke huidskleur, slank van postuur en had fijn hoofdhaar. De derde man die achter in de auto stapte en later het pistool bij zich had was bruin van huidskleur, slank van postuur en had kort hoofdhaar. Wat ik goed kan herinneren is dat hij een tatoeage links aan zijn hals had. Ze waren allemaal jong van leeftijd. Alle drie mannen waren Arubanen. De derde man die naast mij achter in de auto zat, die mij had geschoten, was degene die de opdrachten gaf aan de andere twee mannen.
2. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 15 september 2020, bijlage 3.5 (p. 2), voor zover inhoudende als
verklaring van [slachtoffer 2], -zakelijk weergegeven-:
De man met het vuurwapen plaatste het vuurwapen af en toe tegen mijn achterhoofd en toen ik mijn hoofd naar boven probeerde te brengen om te zien waar wij waren, plaatste hij het vuurwapen tegen mijn voorhoofd.
Ik begon nerveus en onrustig achterin de auto te worden. Toen de bestuurder de auto stopte, begon ik met de man met het vuurwapen te worstelen. Gedurende de worsteling diende de bestuurder mij een vuistslag in mijn gezicht.
3. Een geschrift, te weten
een geneeskundige verklaring d.d. 11 september 2020 van de arts drs. S. van Engeland (p. 1), voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Patiënt [slachtoffer 2], Junior binnengekomen op 4 september 2020 bij SEH Ambulante overdracht: schietincident, drie keer geschoten, schotverwonding ter plaatse van het sternum, linker oksel en rug.
4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 september 2020, bijlage 2.1.5 (pp. 2 – 3), voor zover inhoudende als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], -zakelijk weergegeven-:
Vorige week, de exacte datum en tijdstip kan ik mij niet herinneren was ik in gezelschap van [medeverdachte 2] (Opmerking verbalisant: met [medeverdachte 2] wordt bedoeld de verdachte [medeverdachte 2]). Op een gegeven moment kwam een donkergrijze auto langzaam aanrijden. [medeverdachte 2] liep naar de auto en stapte rechts voorin. Ik zag toen dat de bestuurder zijn handen omhooghield. Ik rende naar de auto en stapte rechts achterin. Eenmaal in de auto zag ik dat [medeverdachte 2] een vuurwapen, zijnde een revolver van het kaliber .38, tegen het hoofd van de Venezolaan hield. [medeverdachte 2] overhandigde mij het vuurwapen en verplaatste zich achter het stuur. Wij namen vervolgens de weg naar [reisroute]. Richting [reisroute] werd de Venezolaan weer onrustig en hij probeerde het vuurwapen van mij af te pakken. Op een bocht lukte het de Venezolaan uit de auto te springen. Ik reageerde meteen hierop en schoot op hem met het vuurwapen. Ik zag dat hij neerviel, weer opstond en begon weg te rennen. Hierna stapte ik uit de auto en schoot nog twee keer in zijn richting. Hierna reden wij naar de begraafplaats te Zeewijk. Daar had [medeverdachte 2] de auto in brand gestoken. Ik moet nog zeggen dat er iemand met ons aanwezig was maar ik wil zijn naam nog niet noemen.
5. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 10 september 2020, bijlage 2.1.6 (p. 3), voor zover inhoudende als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], -zakelijk weergegeven-:
Het vuurwapen is van het kaliber .38 en heeft een trommel voor vijf (5) patronen. Er waren nog drie (3) patronen in de trommel. De drie (3) schoten die ik op de Venezolaan loste, waren de laatste drie patronen die ik nog over had.
6. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 10 september 2020, bijlage 2.3.6 (pp. 2 – 4), voor zover inhoudende als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2], -zakelijk weergegeven-:
Ik herinner mij de datum niet meer precies, maar op de bewuste dag verscheen [medeverdachte 1]
(het Gerecht: de medeverdachte [medeverdachte 1]).[medeverdachte 1] had een vuurwapen dat een trommel heeft. Het is grijs van kleur met een roestige kolf. Op een gegeven moment liepen [medeverdachte 1] en ik naar de woning van [medeverdachte 3] in de [buurtnaam]. [medeverdachte 1] begon [medeverdachte 3] te vragen voor een “ganga”. [medeverdachte 3] had het telefoonnummer van een man aan hem gegeven. [medeverdachte 3] zei tegen [medeverdachte 1] dat het telefoonnummer van een Colombiaan is die verdovende middelen verkoopt. Ik moest op instructie van [medeverdachte 1] de man bellen en hem vertellen om ons ten oosten van de gym, ten oosten van [evenementenpark], te ontmoeten. Wij liepen toen naar de afgesproken plaats. Toen de man in een grijze auto aankwam, stapte ik aan de passagierszijde in. Ik had het vuurwapen van [medeverdachte 1] in mijn broekzak. [medeverdachte 1] verscheen bij mij, pakte het vuurwapen van mij af en richtte dit op de man. [medeverdachte 1] schreeuwde tegen mij om achter het stuur te gaan zitten, hetgeen ik deed. De man trok zijn gouden armband, halsketting en gouden vingerring af. Hierna zei [medeverdachte 1] dat hij alles had. [medeverdachte 1] zei tegen mij in het Engels om richting [reisroute] te rijden en dat wij daar de man zouden gaan vermoorden. Op een gegeven moment had ik de auto gestopt en zei ik tegen [verdachte]
(het Gerecht: de verdachte), die naast mij op de passagiersstoel zat, om achter samen met [medeverdachte 1] te gaan zitten om hem te kalmeren. Toen [verdachte] het portier opendeed hoorde ik de man zeggen dat wij alles al hadden. Hierna hoorde ik gelijk drie schoten achter elkaar. Hierna schreeuwde [medeverdachte 1] dat het laatste patroon vast bleef zitten, anders zou hij de man in zijn hoofd hebben geschoten. [medeverdachte 1] zei ook tegen ons van: “You better pray that the man is dead”. Hierna was [verdachte] snel weer naast mij in de auto gestapt. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] tegen ons laten wij de auto in zee gooien. [verdachte] zei toen om naar de begrafenis plaats te Zeewijk te rijden. [verdachte] had een aansteker bij zich en had daar de auto in brand gestoken.
7. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 18 september 2020, bijlage 2.4.3, voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte, -zakelijk weergegeven-:
Ik liep naar de grijze auto en stapte rechts voorin. [medeverdachte 2] reed en [medeverdachte 1] zat achterin. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleven aandringen dat de man hun gezicht al had gezien zodat ze hem niet meer vrij konden laten gaan. De man begon onrustig te worden en [medeverdachte 1] zei tegen mij om ook achter in de auto te komen zitten. [medeverdachte 2] stopte de auto en ik stapte toen uit om op de achterbank te gaan zitten. Ik liep naar het linker achterportier en opende dit voorzichtig. De man zag deze kans en duwde de deur meteen open. Volgens mij had [medeverdachte 1] meteen vanuit de auto een schot gelost op de man. Ik zag namelijk dat [medeverdachte 1] het vuurwapen op de man had gericht, toen hij wegrende. Ik ben langs de auto gerend om weer rechts voorin te kunnen stappen. [medeverdachte 1] was ondertussen uit de auto gestapt en loste nog twee schoten in de richting van de man. Toen [medeverdachte 1] ook weer in de auto was gestapt, reed [medeverdachte 2] weg. Wij gingen bij het kerkhof parkeren.
8. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2021 (p. 3), voor zover inhoudende als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2], -zakelijk weergegeven-:
Hezikiah had eerst een stuk papier die hij in het dashboard van de auto had gevonden in brand gestoken en vervolgens had hij deze op de passagiers zitbank geplaatst waardoor de zitbank ook in brand ging. Hierna ging de hele auto in brand.
In de zaak met parketnummer P-2019/17481
Feit 6 subsidiair:
9. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 oktober 2019, bijlage 3 (p. 1), voor zover inhoudende als
verklaring van [slachtoffer 3], -zakelijk weergegeven-:
Vandaag op 29 oktober 2019 had ik mijn motorfiets een [merk motorfiets], kleur zwart en voorzien van een kenteken [kentekennummer], buiten het erf van het perceel [adres] geparkeerd. Omstreeks 20:10 uur zag ik dat mijn motorfiets er niet meer was.
10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2019, bijlage 1, voor zover inhoudende, als
bevindingen van de verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Op 1 december 2019 werden wij gestuurd in verband met een aangetroffen gestolen voertuig, zijnde een motorfiets van het merk [merk motorfiets], model [model motrofiets], zwart van kleur, eigendom van [slachtoffer 3].
11. De
verklaring van de verdachte, op 30 april 2021 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Ik heb de motorfiets [merk motorfiets] [model motorfiets], zwart van kleur en voorzien van kenteken [kenteken nummer] gekocht, terwijl ik wist dat deze van diefstal afkomstig was.
In de zaak met parketnummer P-2020/08349
Feiten 2, 3, 4 en 5
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de zaak [model auto] bepleit dat er sprake was van een alternatief scenario, namelijk dat de verdachte niet aanwezig was op het moment van de overval op/afpersing van het slachtoffer [slachtoffer 2] en dat er sprake was van een vierde dader, daar de verdachte zich op het moment van de overval thuis bevond. Deze vierde dader is na de overval op [slachtoffer 2] kennelijk uit de auto gestapt en toen hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de verdachte opgehaald. De verdachte stapte in de auto, naast de bestuurder [medeverdachte 2], en had er geen idee van dat op dat moment [medeverdachte 1] op de achterbank zat en een vuurwapen op het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2] had gericht. De verdachte stapte dus een situatie in, waarvoor hij niet had gekozen. De verdediging voert aan dat de verdachte zich in een situatie heeft bevonden, waaraan hij zich niet kon onttrekken, nu de verdachte niet wist wat de medeverdachten vooraf (voordat zij hem kwamen ophalen) hadden gedaan en ook niet wist wat de medeverdachten daarna van plan waren. Volgens de raadsman kan er om deze reden niet gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de twee andere medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten aanzien van de overval, de poging tot doodslag, het vuurwapenbezit en de brandstichting. Er kan derhalve niet van medeplegen worden gesproken en vrijspraak dient te volgen voor deze feiten.
Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat er een ander dan de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval heeft gepleegd en vervolgens is uitgestapt, waarna de nietsvermoedende verdachte de auto is ingestapt, is in strijd met de gebezigde bewijsmiddelen, met name met de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2]. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door drie daders is afgeperst, dat deze drie daders vervolgens met hem zijn gaan rondrijden in zijn auto, dat hij uit de auto kon ontsnappen, waarna hij werd geschoten. Deze drie daders zijn vanaf het begin tot het einde bij elkaar geweest, aldus het slachtoffer. Er is geen tussenstop gemaakt waarbij een dader is uitgestapt en de verdachte is ingestapt. Het Gerecht hecht geloof aan deze verklaring van het slachtoffer, temeer nu deze verklaring overeenkomt met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart eveneens dat hij samen met [medeverdachte 2] en een derde, wiens naam hij niet wil noemen, de afpersing van en de poging doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 2], alsmede het vuurwapenbezit en de brandstichting heeft gepleegd. [medeverdachte 1] verklaart niet dat na de afpersing een tussenstop is gemaakt, waarbij de verdachte nietsvermoedend de auto zou zijn ingestapt. Gelet hierop hecht het Gerecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], inhoudende dat de verdachte na de afpersing nietsvermoedend de auto zou zijn ingestapt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van en de poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 2], alsmede aan het vuurwapenbezit en de brandstichting.
Het Gerecht acht het geschetste alternatieve scenario derhalve onwaarschijnlijk.
Dit verweer wordt verworpen.
medeplegen ten aanzien van de poging doodslag
Het meenemen van een geladen vuurwapen bij een overval/afpersing impliceert het eventuele gebruik van dat vuurwapen. Alle verdachten waren op de hoogte van de aanwezigheid van het vuurwapen. De verdachten hebben het slachtoffer bedreigd met het vuurwapen, waarna het slachtoffer zijn goederen heeft afgegeven. Na de afpersing zijn de verdachten gaan rondrijden met het slachtoffer, waarbij de medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer met het vuurwapen onder schot heeft gehouden. Tijdens de autorit is het voor alle drie de verdachten duidelijk geworden dat het de bedoeling was dat het slachtoffer die dag het leven zou laten. Openlijk is in de auto gesproken over het doden van het slachtoffer. De verdachten zijn vervolgens naar een afgelegen plek gereden. De medeverdachte [medeverdachte 2] bestuurde de auto. De verdachte is uit de auto gestapt om zich naar achteren te verplaatsen om het slachtoffer, dat zich begon te verzetten, samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] onder bedwang te houden. De medeverdachte [medeverdachte 1] had een vuurwapen op het slachtoffer gericht. Op het moment dat de verdachte achterin wilde instappen, vluchtte het slachtoffer, waarop de medeverdachte [medeverdachte 1] direct reageerde door gericht te schieten op het slachtoffer. Het vluchtende slachtoffer is driemaal in zijn bovenlichaam geraakt. Vervolgens hebben de verdachten de auto van het slachtoffer in brand gestoken. Aldus was er sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten van het begin tot het einde. De verdachten hadden gezamenlijk het plan om het slachtoffer af te persen en daarna ontstond het plan om hem te doden. Zij hebben dit plan gezamenlijk uitgevoerd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer P-2020/08349
1. Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 2:291, eerste lid, juncto artikel 2:289, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
2. Medeplegen van poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 junctis artikelen 1:119 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
3. Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 2:294, eerste lid, junctis het derde lid van dat artikel en de artikelen 2:291, eerste lid en 2:289, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
4. Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 2:98, aanhef en onder a, juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
5. Medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Verordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
in de zaak met parketnummer P-2019/17481
strafbaar gesteld bij artikel 2:397, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Allereerst aan een diefstal met geweld op een bejaard slachtoffer in zijn eigen woning. De verdachte en zijn twee mededaders zijn in de nachtelijke uren de woning van een 81-jarige alleenwonende man binnengedrongen, hebben grof geweld toegepast op het slachtoffer door hem met een ijzeren buis meermalen op zijn hoofd te slaan, hebben vervolgens het slachtoffer vastgebonden aan handen en voeten en hem van zijn waardevolle spullen bestolen. De verdachte heeft het slachtoffer vastgebonden. De zoon van het slachtoffer heeft ter terechtzitting verklaard dat deze overval een grote impact heeft gehad op zijn vader. Hij is tot op de dag van vandaag angstig en durft niet meer zelfstandig te wonen. Het Gerecht neemt dit de verdachte bijzonder kwalijk. Daarnaast heeft de verdachte samen met twee mededaders zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 2], afpersing van [slachtoffer 2], brandstichting aan de auto van die [slachtoffer 2] en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte en zijn twee mededaders hebben het slachtoffer in zijn auto overvallen, hem bedreigd met een vuurwapen en zijn vervolgens naar een afgelegen plek gereden om het slachtoffer te doden. Toen het slachtoffer de kans zag om uit de auto te ontsnappen, heeft de mededader [medeverdachte 1] driemaal op het slachtoffer geschoten, terwijl laatstgenoemde op de vlucht was. Het slachtoffer is driemaal in zijn bovenlichaam geraakt. Het is een geluk geweest dat het slachtoffer niet is komen te overlijden. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders hebben zij een inbreuk gemaakt op onder meer de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Hier komt bij dat slachtoffers van dergelijke misdrijven vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen van zo’n traumatische gebeurtenis lijden. De verdachte is tevens geheel voorbijgegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door het plegen van dergelijke feiten in de samenleving worden veroorzaakt. Door deze overval, afpersing en poging tot doodslag is de rechtsorde ernstig geschokt en zijn de gevoelens van angst en onveiligheid in de Arubaanse samenleving aangewakkerd. Niet alleen is er financiële schade geleden, maar de slachtoffers hebben vooral ook grote angst en leed ondervonden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een motorfiets. Dit soort feiten brengt dan ook, naast veel ergernis, ook veel schade toe aan de slachtoffers die gedwongen worden andere vervoersmiddelen aan te schaffen of te hanteren.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de jeugdige leeftijd van de verdachte. Verder heeft het Gerecht kennisgenomen van de psychologisch rapportage, uitgebracht door Drs. M. Boekhoudt (forensisch GZ-psycholoog). De psycholoog acht de verdachte een verstandelijk beperkte 22-jarige man met antisociaal gedrag. Door de verstandelijke beperking kan verdachte de consequenties van zijn handelen niet overzien. De psycholoog concludeert dat verdachte een neurobiologische ontwikkelingsstoornis heeft in de vorm van een verstandelijke beperking. De verdachte wordt geacht verminderd toerekeningsvatbaar te zijn.
Het Gerecht onderschrijft de conclusies van de betreffende deskundige en maakt deze tot de zijne. Deze conclusie past bij het beeld dat het Gerecht van de verdachte heeft gekregen, namelijk dat hij een meeloper en niet de initiator van het plegen van strafbare feiten is. Hij is tevens niet degene geweest die het grove geweld heeft toegepast bij zowel de overval op het bejaard slachtoffer als bij de poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer 2]. De mededader [medeverdachte 1] is degene geweest die de bejaarde man met een ijzeren staaf op zijn hoofd heeft geslagen en die heeft geschoten op het slachtoffer [slachtoffer 2].
Ten nadele van de verdachte houdt het Gerecht rekening met het feit dat de verdachte al eerder onherroepelijk voor een soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Tevens heeft de verdachte het bewezen verklaarde gepleegd in een proeftijd van een opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van een eerdere veroordeling. Dat heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen zilverkleurige mobiele telefoon van het merk Huawei, de simkaarthouder zonder simkaart, de zwartkleurige mobiele telefoon van het merk Alcatel en de zwarte brillenhoes inhoudende een zilverkleurig polshorloge van het merk Fossil en een zilverkleurig polshorloge van het merk Tissot. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
In de zaak met parketnummer P-2020/08349
Zaak Hero
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Afl. 50.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van Afl. 14.290,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij geheel of gedeeltelijk betalen zal de verdachte in zoverre van die betalingsverplichting zijn bevrijd.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Voorts wordt bepaald dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededaders aan de benadeelde partij en/of het Land is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen, alsmede dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
In de zaak met parketnummer P-2019/17481
De benadeelde partij in de zaak met parketnummer P-2019/17481 is niet-ontvankelijk in de vordering. Deze kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van 27 september 2017 in de zaak met parketnummer P-2017/01930 heeft het Gerecht te Aruba de verdachte ter zake van -kort gezegd- diefstal met geweld en medeplichtigheid daaraan, meermalen gepleegd, poging tot diefstal met geweld of poging tot afpersing, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie (3) maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Gerecht zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is het Gerecht van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze straf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:117, 1:119, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.