ECLI:NL:OGEAA:2021:319

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202101135
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 juni 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van een Venezolaanse vrouw om een voorlopige voorziening in het kader van haar afgewezen asielverzoek. De verzoekster, die op 8 december 2019 als toerist naar Aruba was gekomen, had op 15 maart 2021 asiel aangevraagd. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had haar asielverzoek op 21 april 2021 afgewezen, omdat verzoekster niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had uiteengezet waarom het relaas van verzoekster niet geloofwaardig was. Verzoekster had inconsistenties in haar verklaringen en onvoldoende bewijs geleverd voor haar vrees voor vervolging in Venezuela. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor schorsing van de bestreden beschikking of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 16 juni 2021
AUA202101135 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 april 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het asielverzoek van verzoekster afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 23 april 2021 bezwaar gemaakt.
Op 23 april 2021 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Op grond van artikel 1A, aanhef en ten tweede, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, wordt als ‘vluchteling’ aangemerkt elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
1.3
Op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoekster, geboren te Venezuela op [geboortedatum] 1982 en van Venezolaanse nationaliteit, is Aruba op 8 december 2019 als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 5 dagen. Verzoekster heeft nadien geen aanvraag ter verkrijging van een verblijfstitel gedaan.
2.2
Verzoekster is op 8 maart 2021 zonder geldige verblijfstitel op Aruba aangetroffen door de Guarda Nos Costa.
2.3
Bij onderscheiden bevelschriften van 8 maart 2021 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoekster bevolen. De rechter-commissaris heeft de inbewaringstelling rechtmatig geacht.
2.4
Op 15 maart 2021 heeft verzoekster bij verweerder asiel aangevraagd. Naar aanleiding van dit asielverzoek is verzoekster op 23 maart 2021 gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaren. Verzoekster heeft hierbij, kort samengevat en zakelijk weergegeven, verklaard:
- dat zij een politiek activist is van de oppositiepartijen ‘un nuevo tiempo’ en ‘primera justicia’;
- dat zij hierdoor meerdere onaangename ervaringen heeft gehad, waaronder een beroving en mishandeling door twee functionarissen werkzaam bij het gemeentehuis van Lossada op 12 december 2017, waarbij haar is gezegd dat zij zou worden vermoord als ze niet zou stoppen met haar politieke activiteiten;
- dat zij om deze reden op 2 februari 2018 naar Peru is vertrokken en vervolgens op 7 november 2019 is teruggekeerd naar Venezuela om een begrafenis bij te wonen;
- dat zij bij terugkomst in Venezuela op 24 november 2019 opnieuw is aangevallen door andere medewerkers van het gemeentehuis van Lossada;
- dat zij vreest voor vervolging door aan de overheid verwante functionarissen van de regeringspartij ‘PSUV’, waar zij reeds door is mishandeld;
- dat haar familie van haar afhankelijk is en dat zij naar Aruba is gekomen omdat de economische situatie hier beter is.
2.5
Verzoekster is op 1 juni 2021 nogmaals gehoord over haar asielverzoek door de daartoe bevoegde ambtenaren, naar aanleiding van een door haar overgelegd document (zie 4.3).
Standpunten van partijen
3.1
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking. Daartoe betoogt verzoekster dat verweerder de bestreden beschikking onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Hiertoe voert zij aan dat verweerder geen objectieve geloofwaardigheidstoetsing heeft verricht met betrekking tot haar relaas. Tevens voert zij aan het risico te lopen bij terugkeer naar Venezuela blootgesteld te worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het asielverzoek van verzoekster afgewezen. Aan deze beschikking heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hiertoe heeft verweerder in aanmerking genomen:
- dat verzoekster zich niet direct na aankomst op Aruba heeft gemeld bij de bevoegde autoriteiten, waaruit blijkt dat verzoekster met andere motieven naar Aruba is gekomen en het asielverzoek heeft ingediend ten einde uitzetting uit te stellen;
- dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar politieke activiteiten naar Aruba is gekomen, aangezien uit haar verklaringen tevens valt af te leiden dat zij vanwege de precaire algemene economische situatie in Venezuela naar Aruba is gekomen, in afwachting van een procedure ter verkrijging van een reguliere verblijfsvergunning in Peru, waar verzoekster al eerder had verbleven en waar meerdere familieleden verblijven;
- dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een gegronde vrees voor vervolging vanuit de Venezolaanse autoriteiten is, aangezien zij geen gedetailleerde informatie heeft kunnen geven over de personen die haar hebben mishandeld, maar enkel heeft verklaard dat dit aanhangers van de ‘PSUV’ werkzaam bij het gemeentehuis zijn;
- dat haar vertrek uit Venezuela tevens niet door de lokale autoriteiten is verhinderd, hetgeen er op duidt dat zij niet gesignaleerd staat;
- dat, voor zover er al sprake is van gegronde vrees voor vervolging, deze niet voldoet aan het individualiseerbaarheidsvereiste, nu uit de verklaringen van verzoekster niet blijkt dat specifiek zij wordt vervolgd;
- dat niet is gebleken dat verzoekster in Venezuela geen beschermings- of realocatiemogelijkheden heeft;
Daarnaast heeft verweerder het relaas van verzoekster op onderdelen niet geloofwaardig geacht.
Volgens verweerder heeft verzoekster tevens niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela zal worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom hij het relaas van verzoekster niet geloofwaardig heeft geacht. Hiertoe neemt het gerecht in overweging dat verzoekster meerdere inconsistente verklaringen heeft afgelegd en haar relaas diverse keren heeft bijgesteld. Zo heeft zij vrijwel niets kunnen verklaren over de personen met wie zij bij ‘un nuevo tiempo’ en ‘primera justicia’ zou hebben gewerkt. Daarnaast is verzoekster volgens haar eigen verklaring naar Peru gevlucht uit vrees voor vervolging, maar is zij vervolgens terug naar Venezuela gegaan om een begrafenis te kunnen bijwonen, hetgeen een contra-indicatie voor dergelijke vrees is. Tevens heeft zij tijdens het eerste gehoor naar aanleiding van haar asielverzoek verklaard dat zij is mishandeld door twee personen en dat zij de namen van deze personen niet wist, maar ter zitting heeft zij verklaard dat dit drie personen waren en heeft zij voor het eerst de naam van een van deze personen genoemd. Verder heeft verzoekster ook verschillend verklaard over de gestelde incidenten op 12 december 2017 en 24 november 2019, in het bijzonder of en bij welke gelegenheid zij daarbij verbaal dan wel fysiek is mishandeld, en waaruit deze mishandeling precies bestond.
4.3
Tevens heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd uiteengezet dat niet aannemelijk is dat verzoekster geen beschermings- of realocatiemogelijkheden in haar land van herkomst heeft. In dit kader heeft verweerder erop gewezen dat verzoekster bij het gehoor over het incident van 24 november 2019 heeft verklaard dat zij een keer aangifte heeft gedaan, maar dat zij ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij twee keer aangifte heeft gedaan, en wel op 25 en 30 november 2019. Naar een nadere toelichting verzocht, heeft verzoekster ter zitting haar verklaring opnieuw gewijzigd en verklaard dat zij eenmaal aangifte heeft gedaan en vervolgens uit angst voor haar belagers heeft afgezien op 30 november 2019 bij de politie te verschijnen, waartoe zij bij brief was uitgenodigd naar aanleiding van haar aangifte op 25 november 2019. Aldus bestaat ook op dit punt een discrepantie tussen de verschillende verklaringen van verzoekster. In dit kader heeft verzoekster overigens nog, daags voor de zitting, een document van de Venezolaanse politie overgelegd, waaruit valt af te leiden dat verzoekster een afspraak had om aangifte van mishandeling te doen tegen de persoon die zij ter zitting bij naam heeft genoemd. In dit document staan de naam en het persoonsnummer van de persoon waartegen aangifte gedaan zou gaan worden. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het vermelde persoonsnummer niet toebehoort aan de persoon waartegen aangifte gedaan zou gaan worden. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat het een document van meerdere pagina’s betreft, waarvan slechts de eerste is overgelegd. Onder deze omstandigheden bestaat volgens verweerder gerede twijfel aan de authenticiteit van dit document. Verzoekster heeft dit niet weersproken.
Gelet op de diverse discrepanties in de verklaringen van verzoekster, de onweersproken twijfel aan de authenticiteit van het door haar overgelegde document, en het niet verschijnen ter indiening van een aangifte, moet het ervoor worden gehouden dat verzoekster geen beroep op de autoriteiten van haar land van herkomst heeft gedaan alvorens zij naar Aruba is gekomen. Ook anderszins heeft verzoekster niet inzichtelijk gemaakt waarom zij geen beschermings- of realocatiemogelijkheden heeft in haar land van herkomst.
4.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook op goede gronden geconcludeerd dat verzoekster niet is aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
4.5
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat evenmin is gebleken dat verzoekster na terugkeer naar Venezuela, onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat zij reeds om die reden niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
4.6
Gezien het voorgaande is er geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.