ECLI:NL:OGEAA:2021:318

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202101127
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening verblijfsvergunning in Aruba

In deze zaak heeft de verzoeker, die in Aruba verblijft, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot zijn aanvraag voor een vergunning voor tijdelijk verblijf. De verzoeker had eerder een vergunning die afliep op 21 februari 2019 en had op 16 januari 2020 een nieuwe aanvraag ingediend, welke door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn bezwaarschrift kon afwachten terwijl hij werkzaam bleef in Aruba.

De voorzieningenrechter heeft op 2 juni 2021 de zaak behandeld. De verzoeker heeft gesteld dat hij rechtmatig verblijf had tot 21 februari 2019 en dat hij, indien zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard, geen verblijfsvergunning zou kunnen krijgen die geldig zou zijn na januari 2021. De rechter heeft overwogen dat het verzoek van de verzoeker om in Aruba te verblijven en te werken, te verstrekkend is voor de voorlopige voorzieningsprocedure. De rechter heeft geconcludeerd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het de kaders van de procedure te buiten gaat. De uitspraak is gedaan op 16 juni 2021 door mr. M.E.B. de Haseth, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 16 juni 2021
AUA202101127 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: J.J.C. Odor LL.M,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 6 april 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de aanvraag voor een vergunning voor tijdelijk verblijf van verzoeker afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 21 april 2021 bezwaar gemaakt.
Op 23 april 2021 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Feiten
2.1
Aan verzoeker is voor het eerst een vergunning voor tijdelijk verblijf op Aruba afgegeven op 31 maart 2014. Deze vergunning was geldig van 14 november 2013 tot en met 14 november 2014 en is nadien diverse malen verlengd. De laatste vergunning voor tijdelijk verblijf van verzoeker liep af op 21 februari 2019.
2.2
Op 16 januari 2020 heeft verzoeker een aanvraag voor een vergunning voor tijdelijk verblijf gedaan. Bij de bestreden beschikking is deze afgewezen.
Beoordeling
3.1
Het verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaarschrift van 21 april 2021 op Aruba af mag wachten en bij zijn werkgever werkzaam mag zijn. Daaraan heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat verweerder bij de bestreden beschikking ten onrechte zijn verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft afgewezen en dat verweerder het beleid voert dat een vreemdeling hangende een verzoek om verlenging van een verleende vergunning tot tijdelijk verblijf bij de desbetreffende werkgever werkzaam mag zijn.
3.2
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker had rechtmatig verblijf in Aruba tot 21 februari 2019 (zie 2.2). Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting bevestigd dat indien zijn bezwaar tegen de bestreden beschikking gegrond zou worden verklaard, dat er, gelet op de aard van de onderliggende aanvraag en de datum van indiening daarvan, in elk geval niet toe kan leiden dat aan hem een verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur na januari 2021. Tevens heeft verzoeker desgevraagd bevestigd dat hij thans geen aanvraag om verlen(g)ing van een vergunning tot tijdelijk verblijf aanhangig heeft, die ziet op de periode na januari 2021. Onder deze omstandigheden is hetgeen verzoeker verzoekt, te weten hem toestaan in Aruba te verblijven en hier werkzaam te zijn, zodanig verstrekkend dat het de kaders van deze voorlopige voorzieningsprocedure te buiten gaat. Gelet hierop, zal het verzoek worden afgewezen.
3.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.