ECLI:NL:OGEAA:2021:317

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202101106
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meldingsplicht en schorsing van bestuursbesluit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een meldingsplicht opgelegd door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aan de verzoeker. De verzoeker, een Venezolaanse man die in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel, had bezwaar gemaakt tegen de meldingsplicht die hem verplichtte zich op bepaalde dagen bij het Bureau Vreemdelingentoezicht te melden. De verzoeker stelde dat deze meldingsplicht in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat het hem belemmerde in zijn levensonderhoud, aangezien het ook een werkverbod inhield. Hij voerde aan dat de vertrekplicht in strijd was met artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek tot schorsing van de meldingsplicht niet kon worden toegewezen. De rechter liet in het midden of de bestreden mededeling als een beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) moest worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij schorsing, omdat de meldingsplicht slechts van kracht was tot 16 april 2021 en niet was gebleken dat deze was verlengd. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 16 juni 2021
AUA202101106 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij schriftelijke mededeling van 1 april 2021 (de bestreden mededeling) heeft verweerder aan verzoeker een meldingsplicht opgelegd.
Hiertegen heeft verzoeker op 21 april 2021 bezwaar gemaakt.
Op 22 april 2021 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
1.2
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.3
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kan ter verzekering van het vertrek door de minister, belast met justitiële aangelegenheden, de inbewaringstelling van de betrokkene worden bevolen, indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien gegronde vrees bestaat, dat de betrokkene zal trachten zich aan zijn vertrek te onttrekken.
1.4
Op grond van artikel 16, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, in afwijking van artikel 16, eerste lid, van de Ltu, overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen voorschriften de verplichting worden opgelegd om zich periodiek op een door de minister, belast met justitiële aangelegenheden, aangewezen plek aan te melden dan wel onder elektronisch toezicht worden gesteld.
1.5
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Ltu, zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde belast de migratieambtenaren en de politieambtenaren, alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren.
Feiten
2.1
Verzoeker, geboren te Venezuela op [geboortedatum] 1992 en van Venezolaanse nationaliteit, is op 10 december 2017 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 4 dagen.
2.2
Na het verstrijken van deze termijn is verzoeker zonder geldige verblijfstitel in Aruba aangetroffen door de Guarda Nos Costa.
2.3
Bij onderscheiden bevelschriften van 9 maart 2021 heeft verweerder de uitzetting en inbewaringstelling van verzoeker bevolen. De rechter-commissaris heeft de inbewaringstelling rechtmatig geoordeeld.
Standpunten van partijen
3.1
Bij de bestreden mededeling heeft verweerder aan verzoeker een meldingsplicht opgelegd. In de bestreden mededeling wordt vermeld dat verzoeker zich op maandag, woensdag en vrijdag om 10:00 uur bij het Bureau Vreemdelingentoezicht moet melden. Tevens is vermeld dat deze meldingsplicht voor een periode van 2 weken na dagtekening is gegeven, dus tot en met 16 april 2021. Na afloop van deze periode dient verzoeker zich te melden bij het Bureau Vreemdelingentoezicht ten einde een nieuwe meldingsplicht te verkrijgen, aldus de bestreden mededeling.
3.2
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden mededeling en het gerecht tevens verzocht deze te schorsen. Aan dit verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat:
- de meldingsplicht in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het asielverzoek van verzoeker niet vermeld wordt;
- verzoeker door de meldingsplicht niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, daar de meldingsplicht tevens een werkverbod inhoudt.
Tevens voert verzoeker aan dat de vertrekplicht in strijd is met artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag.
Beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, het antwoord op de vraag of de bestreden mededeling aangemerkt dient te worden als een beschikking in de zin van de Lar in het midden gelaten, verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij schorsing van de bestreden mededeling, zoals verzocht. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de meldingsplicht van kracht was tot 16 april 2021 en niet is gebleken dat deze is verlengd. Het betoog van verzoeker dat de vertrekplicht in strijd is met artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat de bestreden mededeling niet voorziet in een vertrekplicht voor verzoeker. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
4.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.