ECLI:NL:OGEAA:2021:314

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202101383
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 juni 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoeker, een Italiaanse man geboren in 1974, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van zijn verblijfsvergunning door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet meer zou voldoen aan de voorwaarden voor de verblijfstitel, waarbij verweerder zich beriep op negatieve adviezen van het Departamento di Impuesto (DIMP) over de inactiviteit van het bedrijf waarvan verzoeker de General Manager is.

Tijdens de zitting op 16 juni 2021 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat hij nog steeds als investeerder moet worden aangemerkt. Hij heeft ook de gevolgen van de afwijzing voor zijn gezin uiteengezet, waaronder de financiële impact en de integratie van zijn gezin in de Arubaanse maatschappij. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden beschikking ondeugdelijk gemotiveerd was, omdat onduidelijk bleef waarom de aanvraag was afgewezen. Er was een aanmerkelijke kans dat de beschikking in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de bestreden beschikking te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen, zodat verzoeker en zijn gezinsleden behandeld worden als ware zij in het bezit van een geldige verblijfsvergunning, totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens werd de teruggave van het griffierecht gelast.

Uitspraak

Uitspraak van 23 juni 2021
AUA202101383 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 13 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker ter verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf om alhier werkzaam te zijn en te verblijven, afgewezen.
Tegen deze beschikking (hierna: de bestreden beschikking) heeft verzoeker op 23 april 2021 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift via het web portaal van de DIMAS.
Op 17 mei 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoek als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Op 7 juni 2021 heeft verweerder stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 juni 2021, waar verzoeker in persoon en verweerder bij zijn voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het gerecht stelt vast dat er in deze een bezwaarschrift aanhangig is, zodat aan de connexiteitsvereiste is voldaan.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat betrokkene niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan de verblijfstitel, en dat het advies van de DIMP met betrekking tot zijn werkgever c.q. het bedrijf negatief is.
Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat uit informatie verkregen van het Departamento di Impuesto (DIMP) volgt dat het bedrijf, waarvan verzoeker de General Manager (GM) is, weliswaar aangiftes loonbelasting doet, maar dat aan inkomen nihil wordt aangegeven, zodat geconcludeerd kan worden dat het bedrijf inactief is.
2.2
Verzoeker kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek ter verlenging van zijn verblijfsvergunning en heeft zich -samengevat- op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd, en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat het voor hem onduidelijk is wat het probleem bij DIMP is en waarom hij niet meer voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan zijn vergunning, nu hij nog altijd eigenaar/directeur is van de naamloze vennootschap en als investeerder moet worden aangemerkt. Hij heeft het bedrijf in 2017/2018 gekocht en het bedrijf was toen niet actief. De belastingschulden van de vorige eigenaar zijn hem niet bekend. Pas in april 2021 heeft hij van de DIMP een rekeninginformatie ontvangen, waaruit blijkt dat het bedrijf een uitstaande belastingschuld heeft van Afl. 15.000,-. Hij zal in verband hiermee een betalingsregeling treffen. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij voor ruim Afl. 300.000,- in Venezuela aan gereedschappen en materiaal heeft gekocht te behoeve van het bedrijf, maar dat hij deze gereedschappen en materiaal niet kan invoeren vanwege de gesloten grenzen tussen Aruba en Venezuela. Het bedrijf kan daarom nog geen inkomsten genereren. Hij heeft al contracten kunnen sluiten maar kan nog niet aan de slag omdat hij geen geldige verblijfsvergunning heeft.
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij hier met zijn gezin woont, bestaande uit zijn echtgenote en twee minderjarige dochters, dat hij kostwinner is, dat zijn twee dochters schoolgaand zijn, dat zij allen geïntegreerd zijn in de Arubaanse maatschappij en dat de consequenties van de bestreden beschikking voor hem en zijn familie ingrijpend zijn, nu hij niet kan werken. Hij ontvangt maandelijks huuropbrengsten uit Venezuela, waarmee hij zijn gezin kan onderhouden.
Het verzoek
3. Het verzoek strekt – naar het gerecht begrijpt – tot schorsing van de bestreden beschikking en het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoeker en zijn familieleden zolang nog geen beslissing op het bezwaar is genomen, worden behandeld als ware in het bezit van een verblijfsvergunning.
De feiten
4.1
Aan verzoeker, geboren op [geboortdatum] 1974 in Venezuela en van Italiaanse nationaliteit, is op 3 juli 2018 een eerste vergunning tot tijdelijk verblijf verstrekt, die geldig was van 7 maart 2018 tot 7 maart 2019, om als GM werkzaam te zijn bij Aruba Beach Chalets Real Estate N.V. h.o.d.n. Mikado (hierna: het bedrijf). Zijn laatste vergunning tot tijdelijk verblijf was geldig van 31 mei 2019 tot 31 mei 2020.
4.2
Bij bestreden beschikking van 13 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker strekkende tot verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf, afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) de aanvraag is afgewezen.
Uit ambtsberichten is gebleken dat u niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan deze verblijfstitel.
Conform ambtsberichten DIMP met betrekking tot uw werkgever/bedrijf is deze advies negatief. (…)”
4.3
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Beoordeling
5.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
Voor honorering van een verzoek als het onderhavige is onder meer vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
6.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de bestreden beschikking ondeugdelijk gemotiveerd, nu onduidelijk is waarom de door verzoeker ingediende aanvraag wordt afgewezen. Ook de ter zitting gegeven nadere motivering is onvoldoende draagkrachtig, nu onduidelijk is gebleven waarom aan de omstandigheid dat het bedrijf (tijdelijk) onvoldoende inkomsten genereert de conclusie wordt verbonden dat het bedrijf inactief is en dat verzoeker daarom niet meer voldoet aan de vergunningseisen. Gesteld noch gebleken is immers dat het bedrijf niet meer staat ingeschreven in het handelsregister alhier, of dat verzoeker niet meer als investeerder dient te worden aangemerkt.
6.2
Nu de bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een aanmerkelijke kans dat deze in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Er bestaat dan ook aanleiding om de bestreden beschikking te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen.
7. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst de beschikking van 13 maart 2021;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker en zijn gezinsleden, voor de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting zullen worden behandeld als ware zij in het bezit zijn van een geldige vergunning tot tijdelijk verblijf, wat verzoeker betreft om als General Manager (in loondienst) werkzaam te zijn bij Aruba Beach Chalets Real Estate N.V. h.o.d.n. Mikado, en wat zijn gezinsleden betreft in het kader van gezinshereniging, totdat is beslist op het bezwaarschrift van 23 april 2021;
- gelast de teruggave van het door verzoeker betaalde griffierecht ad Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.