ECLI:NL:OGEAA:2021:313

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202101201
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak - Meldingsplicht opgelegd aan verzoekster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 juni 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoekster, een Venezolaanse vrouw, had bezwaar gemaakt tegen een door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie opgelegde meldingsplicht/werkverbod. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 4 mei 2017 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft en dat zij op 21 november 2018 een asielaanvraag heeft ingediend. De Minister had eerder de asielaanvraag afgewezen en verzoekster bevolen het land te verlaten, maar de voorzieningenrechter had in een eerdere uitspraak bepaald dat verzoekster niet mocht worden uitgezet totdat op haar bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat de opgelegde meldingsplicht een toezichtmaatregel is en niet gelijkgesteld kan worden aan een uitzettingshandeling. Verzoekster stelde dat de meldingsplicht onredelijk bezwarend was, vooral gezien haar lopende asielprocedure. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de Minister had moeten afzien van het opleggen van de meldingsplicht. De voorzieningenrechter vond ook dat de meldingsplicht niet onevenredig bezwarend was voor verzoekster, ondanks haar argumenten over de moeilijkheid om transport te regelen voor de meldingen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster afgewezen, waarbij werd benadrukt dat het belang van de Minister om toezicht te houden op vreemdelingen zwaarder woog dan het belang van verzoekster bij schorsing van de meldingsplicht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 23 juni 2021
Lar nr. AUA202101201

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Op 3 mei 2021 heeft verweerder aan verzoekster schriftelijk een meldingsplicht/werkverbod (de bestreden beschikking) opgelegd.
Hiertegen heeft verzoekster op 4 mei 2021 bezwaar gemaakt.
Op 4 mei 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juni 2021, alwaar zijn verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.1
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de aan haar opgelegde meldingsplicht onredelijk bezwarend is. Verzoekster acht de bestreden beschikking in strijd met het Vluchtelingenverdrag, daar een lopende asielaanvraag heeft. Voor de duur van de asielprocedure geldt dan ook dat verzoekster niet naar haar land van herkomst mag worden teruggestuurd. Voorts voert verzoekster aan dat verweerder bij uitspraak van 16 april 2019 door de voorzieningenrechter reeds is verboden om verzoekster uit te zetten alvorens op haar bezwaar van 19 maart 2019, gericht tegen de afwijzing van verzoeksters asielaanvraag, is beslist. Verweerder handelt met oplegging van deze meldingsplicht dan ook in strijd met deze uitspraak en tracht op oneigenlijke wijze verzoekster toch uit te zetten, aldus verzoekster.
2.2
Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, aangevoerd dat de meldingsplicht een toezichtmaatregel is en niet, zoals verzoekster meent, een uitzettingshandeling. Voorts heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat verzoekster niet zal worden uitgezet tot op verzoeksters bezwaar van 19 maart 2019 is beslist.
3.1
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Ltu, zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde belast de migratieambtenaren en de politieambtenaren, alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren. Verweerder is in dat kader bevoegd tot het opleggen van een meldingsplicht. Deze bevoegdheid wordt evenwel begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Aan de orde is de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten aan verzoekster een meldingsplicht op te leggen. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.2
Verzoekster verblijft sinds 4 mei 2017 zonder geldige verblijfstitel in Aruba en heeft eerst op 21 november 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 13 maart 2019 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen en verzoekster aangezegd dat zij binnen dertig dagen na de datum van verzending van de beschikking het land Aruba dient te verlaten. Bij uitspraak van dit gerecht (Lar nr. AUA201900859) van 16 april 2019 heeft de voorzieningenrechter verweerder verboden verzoekster Aruba uit te zetten totdat op het bezwaar van verzoekster van 19 maart 2019 is beslist. Bij bevelschrift van 1 mei 2021 heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoekster bevolen. Bij proces-verbaal van de rechter-commissaris van 3 mei 2021 is de inbewaringstelling opgeheven nu ten tijde van de toetsing is gebleken dat er (nog) geen beslissing is genomen op dat bezwaar van verzoekster van 19 maart 2019. Op 3 mei 2021 heeft verweerder aan verzoekster schriftelijk een meldingsplicht/werkverbod opgelegd.
3.3
De voorzieningenrechter is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder had moeten afzien van zijn bevoegdheid een meldingsplicht aan verzoekster op te leggen. Voorts is, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, niet gebleken dat de meldingsplicht onevenredig bezwarend is voor verzoekster. Verzoeksters betoog dat het moeilijk is om transport te regelen om zich drie keer per week te gaan melden, is onvoldoende om tot die conclusie te komen. De voorzieningenrechter acht onder deze omstandigheden het belang van verweerder om de meldingsplicht op te leggen in het kader van toezicht op vreemdelingen zwaarder dan het belang van verzoekster bij schorsing van de meldingsplicht, die niet onredelijk belastend wordt geacht.
4. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.