ECLI:NL:OGEAA:2021:311

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202101140
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot vrees voor vervolging na terugkeer naar Venezuela

In deze zaak heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie een asielaanvraag van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die op 11 maart 2021 clandestien Aruba is binnengekomen, heeft op 9 april 2021 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag werd afgewezen op 21 april 2021, waarna verzoekster bezwaar maakte en op 28 april 2021 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indiende. Tijdens de zitting op 9 juni 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar vrees voor vervolging in Venezuela toegelicht. Ze stelde dat ze in 2019 had geprotesteerd tegen het regime van Maduro en dat ze hierdoor bedreigd was door de autoriteiten. De verweerder heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze bij terugkeer naar Venezuela vervolging zal ondervinden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bestreden beschikking van de verweerder niet onrechtmatig is en dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat. De rechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze na terugkeer aan foltering of onmenselijke behandelingen zal worden blootgesteld, en dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela niet zodanig is dat zij niet kan terugkeren. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 23 juni 2021
Lar nr. AUA202101140

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 april 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster van 9 april 2021 afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 23 april 2021 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft verzoekster zich op 28 april 2021 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 juni 2021. Verzoekster is (via videoverbinding) verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

2.1
Verzoekster is op 11 maart 2021 Aruba clandestien per boot binnengekomen.
2.2
Bij onderscheiden bevelschriften van 11 maart 2021 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoekster bevolen. Bij beschikking van de rechter-commissaris belast met de behandeling van administratiefrechtelijke inbewaringstelling van 12 maart 2021, is de inbewaringstelling rechtmatig bevonden.
2.3
Op 9 april 2021 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend.
2.4
Op 13 april 2021 is verzoekster gehoord over haar asielmotieven.
2.5
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster op 23 april 2021 bezwaar gemaakt.
De standpunten van partijen
3.1
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking van 21 april 2021. Verzoekster meent dat zij gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Venezuela. Zij heeft aan haar asielverzoek – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat zij in 2019 verschillende keren tegen het regime van Maduro heeft geprotesteerd, en dat zij en hierdoor stelselmatig door de officiële autoriteiten is bedreigd. Verzoekster heeft bij het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen foto’s overgelegd waarop verzoekster te zien is tijdens manifestaties. Voorts heeft zij een kopie van een oproep van de Sebin overgelegd, gedateerd op 22 februari 2021, waarin verzoekster wordt opgeroepen zich de volgende dag te melden. Verzoekster stelt voorts dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat haar gemachtigde niet aanwezig was toen verzoekster werd gehoord over haar asielmotieven.
3.2
Aan de beschikking van 21 april 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin is gebleken c.q. aannemelijk gemaakt dat verzoekster bij eventuele terugkeer risico loopt onderworpen te worden aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals voorgeschreven door het EVRM. Verweerder heeft in de bestreden beschikking overwogen dat verzoekster haar nationaliteit voldoende heeft aangetoond nu zij een paspoort heeft overgelegd. Verweerder heeft voorts geloofwaardig geacht dat verzoekster in 2019 aan protestacties tegen de regering heeft deelgenomen en dat zij tijdens deze protestacties is bedreigd, geslagen en geduwd door overheidsfunctionarissen. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat verzoekster naar aanleiding van haar deelname aan de demonstraties in de individuele negatieve aandacht van de autoriteiten is komen te staan. Verweerder overweegt daartoe dat verzoekster slechts in algemene termen heeft verklaard over bedreigingen door overheidsfunctionarissen. Verder heeft zij zich tot haar vertrek naar Aruba in Venezuela vrijelijk kunnen bewegen en naar eigen zeggen verder geen daden van vervolging ondervonden. Tot slot heeft verzoekster tijdens haar gehoor verklaard dat zij naar Aruba is gekomen om te werken, een eigen huis en auto te hebben en haar familie financieel te kunnen helpen, hetgeen afbreuk doet aan de gestelde vrees voor vervolging. Met betrekking tot de door verzoekster overgelegde oproep van de Sebin heeft verweerder ter zitting naar voren gebracht dat de authenticiteit van dit document niet kan worden onderzocht nu het een kopie van een kopie is. Verweerder twijfelt aan de echtheid omdat op de oproep ongebruikelijk is opgesteld onder meer omdat de functionaris met zijn vingerafdruk heeft ondertekend en zijn naam ontbreekt. Voorts strookt de inhoud van de oproep niet met het asielrelaas van verzoekster. Verzoekster heeft in haar gehoor verklaard dat zij enkel heeft deelgenomen aan de acties terwijl zij in de oproep als jeugdleider wordt aangeduid. Er bestaat geen belemmering voor verzoeksters terugkeer naar Venezuela, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
4.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
4.3
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De beoordeling
5.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
Voor het schorsen van de bestreden beschikking en/of het treffen van een voorlopige voorziening is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.3
Het betoog van verzoekster dat het besluit onrechtmatig is reeds omdat de gemachtigde niet bij het asielgehoor aanwezig is geweest, slaagt niet. Er is geen rechtsregel op grond waarvan verweerder verplicht zou zijn een gemachtigde bij het asielgehoor aanwezig te laten zijn.
5.4
Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat verzoekster heeft deelgenomen aan manifestaties in 2019 en dat zij tijdens deze manifestaties is bedreigd en mishandeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit onvoldoende is om tot vluchtelingschap te concluderen. Voorts kan uit de verklaringen van verzoekster niet de conclusie worden getrokken dat zij vanwege haar deelname aan de protesten in de negatieve belangstelling staat van de Venezolaanse autoriteiten. Verzoekster heeft tot aan haar vertrek naar Aruba in maart 2021 zonder problemen in Venezuela gewoond en zich vrijelijk bewogen. Verweerder heeft, gelet op de vage en algemene verklaring van verzoekster, op goede gronden niet geloofwaardig kunnen achten dat verzoekster en haar familie naar aanleiding van haar deelname aan de protesten stelselmatig is bedreigd door functionarissen van de overheid. Aan het door verzoekster overgelegde kopie van de oproep van de Sebin gedateerd op 22 februari 2021 heeft verweerder niet de waarde hoeven te hechten die verzoekster daaraan wenst toe te kennen. Verzoekster heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat zij dit kopie per post van haar moeder heeft ontvangen en dat haar moeder beschikt over de originele oproep. Van verzoekster kan verwacht worden dat zij haar asielverzoek onderbouwt met de stukken waarover zij kan beschikken. Niet valt in te zien waarom verzoekster niet de originele oproep heeft overgelegd nu deze, volgens haar eigen verklaring, in het bezit is van haar moeder. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat de opmaak van de oproep twijfel oproept, nu deze afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Ook de inhoud van de oproep is tegenstrijdig aan de verklaringen van verzoekster. Tot slot is het bevreemdend dat verzoekster eerst twee jaar na haar deelname aan de protesten wordt opgeroepen zich te melden.
5.5
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoekster na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat zij reeds om die reden niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.