ECLI:NL:OGEAA:2021:270

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Soffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een Venezolaanse asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 20 januari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 26 december 2020 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De verzoeker stelde dat hij asiel wilde aanvragen, maar het gerecht oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij dit verzoek daadwerkelijk had ingediend bij de relevante autoriteit, DIMAS. Het schrijven waarin hij zijn asielaanvraag aangaf, ontbrak aan een ontvangststempel en er was geen verzendbewijs overgelegd. Bovendien had de verzoeker, ondanks dat hij op de procedure was gewezen, geen formele asielaanvraag ingediend.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker sinds oktober 2018 illegaal in Aruba verbleef en dat er geen reden was om de bestreden beschikking te schorsen. De rechter concludeerde dat de Minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen, aangezien de verzoeker niet beschikte over een verblijfsvergunning en geen asielverzoek had ingediend. Het verzoek tot voorlopige voorziening werd afgewezen, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 20 januari 2021
Lar nr. AUA202100014

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (Dimas).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 26 december 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 5 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 5 januari 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 13 januari 2021. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, en onder c van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is in oktober 2018 clandestien per boot Aruba binnengekomen.
2.2
Tijdens een controle van de afdeling vreemdelingentoezicht op 26 december 2020 is verzoeker aangetroffen als “bijrijder”.
2.3
Bij bestreden beschikking van 26 december 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 8 oktober 2018 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat in de bestreden beschikking abusievelijk is opgenomen dat verzoeker op 15 september 2020 Aruba clandestien is binnengekomen maar dat dit berust op een tikfout. De bestreden beschikking zal op dit punt worden hersteld. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat verzoeker nimmer een asielverzoek heeft ingediend.
3.2
Verzoeker stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat de beschikking niet in stand kan blijven nu verweerder in de beschikking een onjuiste inreisdatum heeft vermeld. Tevens stelt dat hij op 23 april 2019 een asielaanvraag heeft ingediend en op 5 juni 2020 een afspraak bij de Dimas had. Verweerder heeft daar ten onrechte geen rekening mee gehouden.
Beoordeling
4.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Het betoog van verzoeker dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat hij een asielverzoek heeft ingediend, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat DIMAS het schrijven van 23 april 2019 waarin verzoeker heeft aangegeven asiel aan te willen vragen nooit heeft ontvangen. Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij dit schrijven bij DIMAS heeft ingediend. Op het schrijven ontbreekt een ontvangststempel. Evenmin heeft verzoeker een verzendbewijs overgelegd. Aan het schrijven kan dan ook niet de waarde worden gehecht die verzoeker daaraan toe wenst te kennen. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat verzoeker, ook nadat hij er op is gewezen dat hij op de voorgeschreven procedure een asielaanvraag kan indienen, nog altijd niet is overgegaan tot het vragen van asiel. Weliswaar heeft verweerder een bericht overgelegd waaruit blijkt dat hij op 5 juni 2020 een afspraak had om asiel aan te vragen maar dit mailbericht kan niet worden beschouwd als een formele asielaanvraag. Verzoeker is in verband met de covidmaatregelen op het door hem opgegeven emailadres bericht dat hij digitaal zijn asielaanvraag kon indienen maar daaraan heeft verzoeker geen gevolg gegeven. Ook bij de rechter-commissaris is aan verzoeker medegedeeld dat hij alsnog asiel kan aanvragen, hetgeen verzoeker heeft nagelaten.
4.3
Nu verzoeker ten tijde van het geven van het bevel tot uitzetting niet beschikte over een verblijfsvergunning en evenmin een asielverzoek had ingediend, is verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd verzoeker uit te zetten.
4.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen grond bestaat voor schorsing van de bestreden beschikking. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.