ECLI:NL:OGEAA:2021:27
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met toestemming voor arbeid op basis van het beleid van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met toestemming voor arbeid door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De appellante, van Curaçaose nationaliteit, had op 14 maart 2019 een aanvraag ingediend, die op 2 juli 2019 werd afgewezen. Tegen deze afwijzing maakte zij bezwaar, maar dit bezwaar werd op 2 maart 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante op 13 maart 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
Tijdens de zitting op 7 december 2020 zijn partijen niet verschenen, ondanks behoorlijke oproeping. De rechter heeft de zaak vervolgens beoordeeld op basis van de ingediende stukken. De kern van de zaak draait om de vraag of de appellante een geldige DPL-verklaring heeft overgelegd, die vereist is voor de vrijstelling van de arbeidsmarkttoets. De Minister had gesteld dat de door appellante ingediende verklaring betrekking had op een andere functie dan waarvoor de verblijfsvergunning was aangevraagd.
De rechter oordeelde dat het beleid van de Minister niet kennelijk onredelijk was en dat appellante niet aan de vereisten voldeed. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat de appellante niet de juiste documenten had ingediend. De rechter concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken.