ECLI:NL:OGEAA:2021:266

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100191
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot voorlopige voorziening in asielprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, van Venezolaanse nationaliteit, had eerder op 6 maart 2020 een asielaanvraag ingediend, die door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen bij beschikking van 22 januari 2021. De verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg het gerecht om de uitvoering van de afwijzing te schorsen, omdat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Venezuela.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister op goede gronden had geconcludeerd dat het asielrelaas van de verzoeker ongeloofwaardig was. De verzoeker had zijn asielverzoek niet met documenten kunnen onderbouwen en had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn deelname aan protesten in 2017. De rechter stelde vast dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela risico liep op vervolging of op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was voor het aannemen van een onevenredig nadeel voor de verzoeker in verhouding tot het belang van de uitvoering van de bestreden beschikking.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om hun asielverzoeken goed te onderbouwen en de rol van de rechter in het beoordelen van de geloofwaardigheid van asielrelaas. De beslissing is niet vatbaar voor hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak van 24 februari 2021
Lar nr. AUA202100191

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 22 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 26 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 26 januari 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 februari 2021, alwaar zijn verschenen verzoeker (via videoverbinding) bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft ter zitting nadere stukken overgelegd.
De uitspraak is terstond gedaan.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
2.1
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Verzoeker is op 4 april 2019 via Colombia Aruba binnengekomen.
2.2
Verzoeker heeft op 8 april 2019 een asielaanvraag ingediend. Bij schrijven van 15 januari 2020 is aan verzoeker bericht dat zijn asielaanvraag wegens gebrek aan belangstelling wordt afgesloten daar verzoeker niet beschikbaar is voor het proces.
2.3
Op 6 maart 2020 heeft verzoeker wederom een asielaanvraag ingediend. Verzoeker is op 20 januari 2021 door de DIMAS over zijn asielmotieven gehoord. Eiser heeft aan zijn asielverzoek ten grondslag gelegd dat hij in Coro in 2017 heeft deelgenomen aan protesten tegen de regering. Tijdens deze protesten heeft de politie met rubberen kogels in de lucht geschoten. Verzoeker is gaan demonstreren omdat zijn grootmoeder door nalatigheid in het ziekenhuis is overleden, er geen water en geen soms geen transport is. Verzoeker is op straat door de politie bedreigd. Zij hebben tegen hem gezegd “pas op, pas op, je weet toch dat we je kunnen vastgrijpen”.
2.4
Bij bestreden beschikking van 22 januari 2021 is de (tweede) asielaanvraag van verzoeker van 6 maart 2020 afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking van 22 januari 2021 heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging in vorenbedoelde zin heeft en dat evenmin aannemelijk is geworden dat bij terugkeer verzoeker risico loopt op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals beschreven in het EVRM.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten. Aan dit verzoek legt verzoeker – kort samengevat – ten grondslag dat verweerder de asielaanvraag van verzoeker binnen een toetsingsprocedure van 28 dagen heeft afgedaan, terwijl op verzoeker het oude Toelatingsbesluit van toepassing is. Verweerder heeft dan ook onzorgvuldig gehandeld, aldus verzoeker. Verzoeker voert voorts aan dat hij meteen bij binnenkomst op 4 april 2019 asiel heeft aangevraagd, en dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze asielaanvraag daadwerkelijk buiten behandeling is gesteld. Verzoeker meent dan ook dat aan hem thans niet een vertrektermijn van 0 dagen kan worden opgelegd.
De beoordeling
4. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is. Verzoeker heeft zijn asielrelaas niet met enig document kunnen staven. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker op hoofdlijnen tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft verzoeker wisselend verklaard over het aantal protesten waaraan hij heeft deelgenomen in 2017, terwijl volgens verweerder in Coro in 2017 slechts een protest heeft plaatsgevonden. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat verzoeker geen details heeft kunnen verstrekken over de gestelde bedreiging door de politie. Dat verzoeker heeft gesteld bij terugkomst vooral te vrezen voor de algemene slechte economische situatie doet verder afbreuk aan de oprechtheid van zijn asielrelaas. Nu verzoeker in bezwaar noch in onderhavige procedure gronden heeft ingebracht tegen verweerders overwegingen dat zijn asielverzoek ongeloofwaardig is, is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. Verzoeker voert voorts aan dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 19 Toelatingsbesluit (oud) omdat hij bij binnenkomst op het vliegveld asiel heeft aangevraagd. Dit betoog faalt. Verzoekers eerste asielaanvraag is immers bij beschikking van 15 januari 2020 buitenbehandeling gesteld en daarmee afgesloten. Deze beschikking is naar het door verzoeker op zijn aanvraag opgegeven adres verstuurd. Verzoeker heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Als verzoeker meent dat verweerder deze beschikking niet op de correcte wijze heeft bekendgemaakt c.q. verstuurd, dient hij dit in een procedure tegen die beschikking aan de orde te stellen.
8. Het betoog van verzoeker dat verweerder zijn asielverzoek niet met toepassing van artikel 19, zesde lid juncto 19f van het Toelatingsbesluit had mogen afdoen, faalt eveneens. Nu verzoeker op grond van artikel 19d van het Toelatingsbesluit werd opgehouden in het detentiecentrum Dakota dient verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na datum van het bevel tot ophouding, een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Nu verzoekers eerste asielaanvraag bij beschikking van 15 januari 2020 reeds buitenbehandeling is gesteld, heeft verweerder de vertrektermijn in redelijkheid op 0 dagen kunnen bepalen.
9. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter terechtzitting van 24 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.