3.2Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten. Aan dit verzoek legt verzoeker – kort samengevat – ten grondslag dat verweerder de asielaanvraag van verzoeker binnen een toetsingsprocedure van 28 dagen heeft afgedaan, terwijl op verzoeker het oude Toelatingsbesluit van toepassing is. Verweerder heeft dan ook onzorgvuldig gehandeld, aldus verzoeker. Verzoeker voert voorts aan dat hij meteen bij binnenkomst op 4 april 2019 asiel heeft aangevraagd, en dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze asielaanvraag daadwerkelijk buiten behandeling is gesteld. Verzoeker meent dan ook dat aan hem thans niet een vertrektermijn van 0 dagen kan worden opgelegd.
4. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is. Verzoeker heeft zijn asielrelaas niet met enig document kunnen staven. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker op hoofdlijnen tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft verzoeker wisselend verklaard over het aantal protesten waaraan hij heeft deelgenomen in 2017, terwijl volgens verweerder in Coro in 2017 slechts een protest heeft plaatsgevonden. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat verzoeker geen details heeft kunnen verstrekken over de gestelde bedreiging door de politie. Dat verzoeker heeft gesteld bij terugkomst vooral te vrezen voor de algemene slechte economische situatie doet verder afbreuk aan de oprechtheid van zijn asielrelaas. Nu verzoeker in bezwaar noch in onderhavige procedure gronden heeft ingebracht tegen verweerders overwegingen dat zijn asielverzoek ongeloofwaardig is, is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
7. Verzoeker voert voorts aan dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 19 Toelatingsbesluit (oud) omdat hij bij binnenkomst op het vliegveld asiel heeft aangevraagd. Dit betoog faalt. Verzoekers eerste asielaanvraag is immers bij beschikking van 15 januari 2020 buitenbehandeling gesteld en daarmee afgesloten. Deze beschikking is naar het door verzoeker op zijn aanvraag opgegeven adres verstuurd. Verzoeker heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Als verzoeker meent dat verweerder deze beschikking niet op de correcte wijze heeft bekendgemaakt c.q. verstuurd, dient hij dit in een procedure tegen die beschikking aan de orde te stellen.
8. Het betoog van verzoeker dat verweerder zijn asielverzoek niet met toepassing van artikel 19, zesde lid juncto 19f van het Toelatingsbesluit had mogen afdoen, faalt eveneens. Nu verzoeker op grond van artikel 19d van het Toelatingsbesluit werd opgehouden in het detentiecentrum Dakota dient verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na datum van het bevel tot ophouding, een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Nu verzoekers eerste asielaanvraag bij beschikking van 15 januari 2020 reeds buitenbehandeling is gesteld, heeft verweerder de vertrektermijn in redelijkheid op 0 dagen kunnen bepalen.
9. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter terechtzitting van 24 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.