ECLI:NL:OGEAA:2021:263

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100086
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke uitzettingszaak

Op 10 februari 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die in Aruba verblijft. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een uitzettingsbeschikking van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, die op 9 januari 2021 was gegeven. De verzoeker was in Aruba binnengekomen als toerist en had een tijdelijke verblijfsvergunning die op 15 juli 2020 was verlopen. Op 9 januari 2021 werd hij aangetroffen terwijl hij werkte zonder geldige verblijfstitel.

De verzoeker stelde dat er concreet zicht op legalisering van zijn verblijf bestond en dat hij ten onrechte geen vertrektermijn van 14 dagen was gegund. Het gerecht oordeelde dat de Minister bevoegd was om de verzoeker uit te zetten, maar dat de beschikking van 9 januari 2021 niet kon standhouden, omdat de verzoeker inmiddels een nieuwe vergunning tot tijdelijk verblijf had gekregen, geldig van 18 januari 2021 tot 18 januari 2022.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er grond was voor schorsing van de uitzettingsbeschikking en heeft het verzoek toegewezen. De beslissing werd genomen zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2021
Lar nr. AUA202100086

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. M. van Wilgen (DIMAS), mr. N. Sneek (DIMAS) en R.A. Kramers (GNC).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 9 januari 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 13 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 14 januari 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 januari 2021, waar zijn verschenen verzoeker (via videoverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigden voornoemd.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
Bij e-mailbericht van 5 februari 2021 heeft verzoeker nadere stukken ingediend. Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, daarop geen reactie gegeven.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De feiten
2.1
Verzoeker is Aruba binnengekomen als toerist.
2.2
Aan verzoeker was een vergunning om tijdelijk verblijf verleend met als doel arbeid in loondienst en met een geldigheidsduur tot 15 juli 2020.
2.3.
Verzoeker is op 9 januari 2021 door de afdeling Vreemdelingentoezicht werkend aangetroffen als helper bij [bedrijf].
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan de beschikking van 9 januari 2021 ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 15 juli 2020 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te verblijven, en dat verzoeker op 9 januari 2021 werkend is aangetroffen. Het Land heeft er groot belang bij dat het vreemdelingenrecht wordt gehandhaafd en behoeft niet te gedogen dat verzoeker nog langer zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de beschikking van 9 januari 2021. Aan dat verzoek legt verzoeker ten grondslag dat concreet zicht op legalisering van zijn verblijf bestaat en dat verweerder hem ten onrechte geen vertrektermijn van 14 dagen heeft gegund, in overeenstemming met het zake gevoerde beleid.
Beoordeling
4.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Ten tijde van het geven van de beschikking van 9 januari 2021 verbleef verzoeker zonder een geldige verblijfstitel hier te lande, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd was verzoeker uit te zetten. Hangende de bezwaar- en voorlopige voorzieningprocedure tegen die beschikking, heeft verweerder bij beschikking van 5 februari 2021 aan verzoeker een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met een geldigheidsduur van 18 januari 2021 tot 18 januari 2022.
Gelet hierop, zal naar voorlopig oordeel de op het bezwaar te geven beschikking geen standhouden, indien deze eveneens gegrond zal zijn op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu. Verweerder heeft niet te kennen gegeven dat en waarom de beschikking van 9 januari 2021 op een andere grondslag in bezwaar kan worden gehandhaafd.
4.3
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat grond bestaat voor schorsing van de beschikking van 9 januari 2021. Het verzoek wordt toegewezen.
4.4
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst de beschikking van 9 januari 2021.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.