ECLI:NL:OGEAA:2021:256

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AUA202101030
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van illegaal verblijvende vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Colombiaanse vreemdeling die illegaal in Aruba verbleef. De vreemdeling was op 25 augustus 2019 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van zeven dagen, maar was na het verstrijken van deze termijn in het land gebleven zonder geldige verblijfstitel. De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 9 april 2021 een bevel tot uitzetting gegeven, waartegen de vreemdeling bezwaar had gemaakt. Het verzoek tot voorlopige voorziening werd behandeld op 12 mei 2021, waarbij de vreemdeling via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling zich op basis van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) in een situatie bevond die grond gaf voor verwijdering, aangezien hij na het verstrijken van zijn verblijfsvergunning illegaal in Aruba was aangetroffen. De rechter concludeerde dat de Minister in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de uitzetting te bevelen. De vreemdeling had aangevoerd dat hij zorg droeg voor zijn zieke oom en tante en dat hij daarom niet in staat was Aruba te verlaten. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de vreemdeling niet bereid was om het eiland te verlaten, wat de Minister in staat stelde om de vertrektermijn op 0 dagen te stellen.

Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 26 mei 2021
Lar nr. AUA202101030

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. van Wilgen (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 9 april 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 16 april 2021 bezwaar gemaakt.
Op 16 april 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 mei 2021, alwaar zijn verschenen verzoeker (via videoverbinding) bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De feiten
2.1
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1992 in Colombia en heeft de Colombiaanse nationaliteit.
2.2
Verzoeker is op 25 augustus 2019 Aruba als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 7 dagen
2.3
Verzoeker heeft op 9 november 2019 een eerste aanvraag ingediend ter verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als inwonend huishoudelijk personeel werkzaam te zijn, met als doel om zijn oom en tante te verzorgen.
2.4
Bij beschikking van 7 juni 2020 is de vergunningaanvraag van verzoeker afgewezen.
2.5
Bij bevelschrift van 9 april 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan de bestreden beschikking van 9 april 2021 - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat verzoeker op 25 augustus 2019 Aruba als toerist is binnengekomen met een toegestane verblijf van 7 dagen, maar dat hij hierna niet is vertrokken. Verzoeker verblijft sinds 2 september 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba. Verzoeker heeft op 20 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel inwonend huishoudelijk personeel, welke aanvraag is afgewezen. Verzoeker was aan het werk was zonder te beschikken over de daartoe vereiste vergunning. Het Land heeft er groot belang bij dat het vreemdelingenrecht wordt gehandhaafd en behoeft niet te gedogen dat verzoeker nog langer zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevel tot uitzetting. Aan dat verzoek heeft verzoeker – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat hij op grond van het beleid van de DIMAS van 12 oktober 2018 gerechtigd is om de beslissing op zijn bezwaar gericht tegen de afwijzing van zijn vergunningsaanvraag hier te lande af te wachten nu het een aanvraag betreft voor inwonend huishoudelijk personeel en het uitlandigheidsvereiste hem niet kan worden tegengeworpen. Verweerder heeft nagelaten om de van belang zijnde feiten en omstandigheden ten behoeve van de voorbereiding van de bestreden beschikking zorgvuldig te inventariseren, aldus verzoeker. Verzoeker voert hiertoe aan dat hij voor zijn zieke oom en tante moet zorgdragen, en dat hij hierdoor het eiland niet kan verlaten. Voorts voert verzoeker aan dat verweerder – gelet op het vorenstaande – ten onrechte de vertrektermijn op 0 dagen heeft gesteld.
De beoordeling
4.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn toeristische verblijf illegaal alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten. Dat verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de afwijzende beschikking van 7 juni 2020 maakt dat niet anders, nu dit bezwaarschrift geen schorsende werking heeft. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend.
4.3
De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat verzoeker op 25 augustus 2019 Aruba is binnengekomen met een maximale toegestane verblijf van 7 dagen en dat verzoeker hierna niet is vertrokken. Verzoeker heeft op 20 november 2019, derhalve gedurende zijn illegaal verblijf, een aanvraag ingediend ter voor een vergunning tot tijdelijk verblijf om als inwonend huishoudelijk personeel werkzaam te zijn. Bij beschikking van 7 juni 2020 is de aanvraag afgewezen omdat de garantsteller niet voldoet aan het minimale inkomensvereiste en de huiscontrole negatief is gevallen. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij niet bereid is Aruba te verlaten omdat hij in Aruba moet zijn om voor zijn ernstig zieke oom en tante te zorgen. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat iemand anders momenteel tijdelijk de zorg over zijn oom en tante heeft overgenomen, nu verzoeker zelf in bewaring zit.
4.4
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu dient verweerder de termijn waarbinnen de vreemdeling Aruba dient te verlaten (vertrektermijn) in het uitzettingsbevelschrift te bepalen. Een vertrektermijn strekt ertoe, gelet op het bepaalde in artikel 15, derde lid, van de Ltu, de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om - in vrijheid - orde op zaken te stellen. Deze bepaling strekt ter bescherming van de vreemdeling. Het betoog van verzoeker dat verweerder de vertrektermijn niet op 0 dagen had mogen stellen, faalt. Reeds nu uit verzoekers uitlatingen en handelingen blijkt dat verzoeker niet bereid is Aruba te verlaten, heeft verweerder de vertrektermijn in redelijkheid op 0 dagen kunnen stellen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit naar redelijke verwachting in stand zal blijven.
6. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.