ECLI:NL:OGEAA:2021:254

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100843
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in asielzaak van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 22 januari 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De verzoekster stelde dat zij gegronde vrees had voor vervolging in Venezuela, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk was geworden dat de verzoekster daadwerkelijk risico liep op vervolging of op folteringen bij terugkeer naar haar land van herkomst. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster tegenstrijdige verklaringen had afgelegd en dat haar asielrelaas niet voldoende onderbouwd was. Bovendien had de verzoekster meerdere keren Venezuela bezocht na de gestelde incidenten, wat niet duidde op een reële vrees voor vervolging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag naar verwachting in bezwaar in stand zou blijven en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 26 mei 2021
Lar nr. AUA202100843

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mw. J. Harewood en dhr. S. Soekandar (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 22 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 29 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 30 maart 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 mei 2021, alwaar zijn verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
2.1
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1976 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit.
2.2
Verzoekster is op 14 mei 2019 via Colombia Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.3
Verzoekster heeft op 16 augustus 2019 een intentieverklaring voor een asielaanvraag ingediend. Op 7 september 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Verzoekster is in het kader hiervan op 19 januari 2021 door DIMAS gehoord.
2.4
Bij beschikking van 22 januari 2021 is de asielaanvraag van verzoekster afgewezen.
De beoordeling
3. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder bij bevel van 23 januari 2021 de uitzetting van verzoekster heeft bevolen, waarbij de vertrektermijn eveneens op 0 dagen is gesteld. De voorzieningenrechter overweegt dat hetgeen verzoekster in het onderhavige verzoek tegen de aangezegde vertrektermijn heeft aangevoerd, wat daar ook van zij, niet kan leiden tot een andere vertrektermijn. De voorzieningenrechter zal hetgeen tegen de vertrektermijn is aangevoerd in deze procedure dan ook niet beoordelen.
5.1
In geschil is de vraag of verzoeksters bezwaar gericht tegen de afwijzing van haar asielverzoek een redelijke kans van slagen heeft. Daartoe dient de voorzieningenrechter te beoordelen of verweerder top terecht heeft geconcludeerd dat verzoekster bij terugkeer naar Venezuela geen gegronde vrees voor vervolging heeft en ook geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
5.2
Verzoekster heeft aan haar asielverzoek - zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat zij als schoonmaakster heeft gewerkt op een school waar ook leden van de oppositiepartij werkzaam waren. Deze school werd tevens als stemlokaal gebruikt. Medio 2017 hebben personen van de regering van Maduro de school aangevallen. In de nabij van de school is in de lucht geschoten, de school is vernield en daarna gesloten. De directeur van de school werd bedreigd. Door haar werk op de school wordt verzoekster als oppositieaanhanger beschouwd. Verzoekster heeft zich uit angst een periode in Caracas schuilgehouden maar is daarna weer in Maracaibo gaan wonen. Onbekenden zijn bij verzoeksters moeder langsgekomen en hebben naar verzoekster gevraagd. Verzoekster vreest bij terugkeer opgesloten of vermoord te worden.
5.3
Verweerder heeft in de bestreden beschikking de nationaliteit en identiteit van verzoekster geloofwaardig geacht, maar overwogen dat er geloofwaardigheidsbelemmeringen zijn die de kern van verzoeksters asielrelaas betreffen. Verweerder acht verzoeksters verklaringen vaag en niet gedetailleerd. Ter zitting heeft verweerder voorts aangevoerd dat verzoekster ook tegenstrijdig heeft verklaard, daar zij in haar eerste verhoor heeft verklaard dat zij een politiekactivist is, maar dit in het tweede verhoor heeft ontkracht. Verder heeft verzoekster niet onverwijld bij haar binnenkomst asiel aangevraagd, hetgeen verder afbreuk doet aan de oprechtheid van haar asielverzoek. Daarnaast is verzoekster na medio 2017 nog vijf keer heen- en teruggereisd vanuit Aruba naar Venezuela, wat niet duidt op een vrees voor vervolging. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het asielrelaas van verzoekster onvoldoende zwaarwegend is. Verzoekster heeft geen poging ondernomen om bescherming te vragen aan de autoriteiten en kan zich elders in Venezuela vestigen om vervolging te voorkomen.
5.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder verzoeksters asielrelaas niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft beoordeeld. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster tegenstrijdig en vaag heeft verklaard met betrekking tot de hoofdlijnen van haar asielrelaas. Verzoekster heeft haar asielrelaas niet met enig document kunnen staven. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat verzoekster geen details heeft kunnen verstrekken over de gestelde bedreigingen. Verweerder heeft eveneens terecht overwogen dat het feit dat verzoekster vele malen na de gestelde incidenten zonder problemen legaal Venezuela is uitgereisd en teruggekeerd er niet op duidt dat zij in de negatieve belangstelling van de overheid staat. Daarbij heeft verweerder mogen laten meewegen dat verzoekster zich, gelet op haar verklaringen, vrij kon bewegen in Venezuela en dat pas vier maanden na haar laatste aankomst in Aruba asiel heeft aangevraagd
5.5
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de stukken noch het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat verzoekster gegronde vrees voor vervolging heeft en dat evenmin aannemelijk is geworden dat bij terugkeer verzoekster risico loopt op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals beschreven in het EVRM. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat verzoekster Venezuela heeft verlaten vanwege de algemene slechte situatie aldaar, maar dat dit onvoldoende is om haar aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
5.6.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrecht op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat zij reeds om die reden niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Niet is gebleken van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat verzoekster bij terugkeer naar Venezuela aldaar enkel door haar aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van geweld. Uit het Algemeen Ambtsbericht betreffende Venezuela van juni 2020 van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt dat er in Venezuela geregeld mensenrechtenschendingen voorkomen, dat de veiligheidssituatie precair is, en dat er sprake is van een humanitaire crisis, maar van een intern gewapend conflict is geen sprake. Er is dus geen sprake van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Uit de arresten M.S.S t. België en Griekenland (ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609) en Sufi en Elmi t. het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan worden afgeleid dat sociaaleconomische en humanitaire omstandigheden slechts in uitzonderlijke omstandigheden leiden tot de conclusie dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Alhoewel de situatie in Venezuela zorgelijk is, kan niet worden aangenomen dat verzoekster een reëel risico loopt dat zij, buiten haar eigen wil en keuzen om, bij terugkeer persoonlijk te maken krijgt met een situatie van ernstige materiële deprivatie die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Verzoekster heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de humanitaire situatie in Venezuela een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
6. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de afwijzende beschikking van verzoeksters asielverzoek naar redelijke verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er is dan ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter terechtzitting van 26 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.