ECLI:NL:OGEAA:2021:250

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100826
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inzake afgifte verklaring omtrent gedrag op basis van Landsverordening justitiële documentatie

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 mei 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager die verzocht om afgifte van een verklaring omtrent gedrag. De klager had eerder een veroordeling gekregen voor opzettelijk handelen in strijd met de Landsverordening Verdovende Middelen, wat leidde tot een gevangenisstraf van 330 dagen, waarvan 182 dagen voorwaardelijk. De klager had een klaagschrift ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag, die door de aangewezen ambtenaar was geweigerd op basis van de recente veroordeling en de ernst van het delict. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het klaagschrift beoordeeld en vastgesteld dat het tijdig was ingediend. Tijdens de behandeling van de zaak op 5 mei 2021 was de klager aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. Het gerecht heeft de belangen van de klager afgewogen tegen de bezwaren die voortvloeien uit zijn strafblad. Het gerecht oordeelde dat de aangewezen ambtenaar terecht had geweigerd de verklaring af te geven, gezien de aard van de veroordeling en het beleid van de opleiding waarvoor de verklaring was aangevraagd. De klager kan pas in 2028 opnieuw een verklaring aanvragen. De klacht van de klager werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 19 mei 2021
AUA202100826 VOG

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING
op het klaagschrift als bedoeld in artikel 25 van de Landsverordening justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (hierna: de LVOG) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: [de vader] (vader),
gericht tegen de beschikking van 16 maart 2021 van:

de aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 14 van de LVOG,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.W. Klamer.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 16 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag voor afgifte van een verklaring omtrent gedrag (de verklaring) afgewezen.
Op 29 maart 2021 heeft klager daartegen een klaagschrift ingediend bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 4 mei 2021 een verweerschrift/pleitnota met stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld in raadkamer op 5 mei 2021. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 24, tweede lid van de LVOG, voor zover hier van belang, deelt de aangewezen ambtenaar, indien hij, gelet op het ingestelde onderzoek, van oordeel is, dat de verklaring niet behoort te worden afgegeven, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn bij brief zijn met redenen omklede beslissing tot weigering mede aan de betrokkene.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de LVOG kan de betrokkene binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling in artikel 24, tweede lid, bedoeld, daartegen een klaagschrift indienen ter griffie van het gerecht in eerste aanleg.
1.2
De onderhavige beschikking is gedagtekend 16 maart 2021 en is op 17 maart 2021 door klager ontvangen. Het klaagschrift, ingediend op 29 maart 2021, is dan ook ontvankelijk.
De standpunten van partijen
2.1
Klager heeft verzocht om afgifte van een verklaring ten behoeve van de opleiding bij Arumil. Klager erkent de feiten die verweerder aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, maar verzoekt de verklaring bij uitzondering, onder eventuele aanvullende voorwaarden, wel te verlenen. Het feit op zijn strafkaart is de eerste keer dat hij met justitie in aanraking is gekomen en hij wil graag een kans om te laten zien dat hij een voorbeeldig persoon kan worden. Tevens geeft klager aan dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door de bestreden beslissing, mede gelet op het feit dat hij het Sociale Vormingstraject (SVT) met goed gevolg heeft doorlopen.
2.2
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat klager bij recent en inmiddels onherroepelijk vonnis van 17 april 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 330 dagen, waarvan 182 dagen voorwaardelijk, en met de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd van drie jaar het programma van de Sociale Vormingstraject zal hervatten en met succes zal afronden, voor het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening Verdovende Middelen. De proeftijd is nog niet verlopen. Hierbij heeft verweerder in overweging genomen dat de verklaring is aangevraagd voor toelating tot een opleiding bij Arumil, waarvoor een
zero tolerancebeleid met betrekking tot het gebruik en handel in verdovende middelen geldt. Een strafblad met een aantekening voor handelen in verdovende middelen is daarom een contra-indicatie voor het afgeven van een verklaring voor toelating tot de opleiding. De aard van de recente veroordeling is dermate bezwaarlijk dat het verzoek tot afgifte van een verklaring is afgewezen. Klager kan pas in 2028 met goed gevolg een verklaring aanvragen.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de LVOG wordt een strafblad uit het strafregister verwijderd na verloop van een termijn van vier jaren. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, beloopt de termijn acht jaren, indien bij de veroordeling een gevangenisstraf is opgelegd.
3.2
Ingevolgde artikel 7, eerste lid, van de LVOG wordt de in artikel 5 bedoelde termijn verlengd met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde vrijheidsstraf met uitzondering van de straf of het gedeelte daarvan ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het niet zal worden tenuitvoergelegd en een last tot herroeping niet is gegeven.
3.3
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de LVOG houdt een verklaring omtrent gedrag niet anders in dan dat de aangewezen ambtenaar uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
3.4
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de LVOG geeft de aangewezen ambtenaar een verklaring omtrent gedrag slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.
3.5
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de LVOG mag de aangewezen ambtenaar, voor zover thans van belang, bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op:
a. de uittreksels uit de strafregisters die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden;
b. gegevens ontleend aan de registers van de politie;
c. andere schriftelijke bescheiden welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.
Beoordeling
4.1
Bij de beoordeling of er, gelet op het doel waarvoor een verklaring omtrent het gedrag wordt verzocht, sprake is van bezwaren tegen de afgifte van een dergelijke verklaring, dient een belangenafweging plaats te vinden waarbij rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
4.2
Het gerecht is, in aanmerking genomen de recente veroordeling van klager van 17 april 2020, alsmede de aard en de ernst van het delict, te weten opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening Verdovende Middelen, van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hem is gebleken van bezwaren tegen de persoon van klager, gelet op het doel, waarvoor de afgifte is verzocht. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de door het gerecht in voormeld vonnis van 17 april 2020 bepaalde proeftijd nog niet is verstreken. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van de betrouwbaarheid en integriteit van personen die voor Arumil werkzaam zijn, hoge eisen dienen te worden gesteld. Onder deze omstandigheden was verweerder ingevolge artikel 22, eerste lid, van de LVOG gehouden te weigeren de gevraagde verklaring af te geven.
4.3
Dat klager met succes het programma van het SVT heeft doorlopen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het volgen van het SVT is immers als bijzondere voorwaarde bij de strafrechtelijke veroordeling aan klager opgelegd. Het SVT is bedoeld om jongeren die in aanraking zijn gekomen met justitie, voor te bereiden op een betrekking en een toekomst in de maatschappij. Het al dan niet doorlopen van het SVT staat daarom los van de vraag of verweerder gehouden is een verklaring af te geven.
4.4
In hetgeen klager verder heeft aangevoerd, ziet het gerecht geen aanleiding om te oordelen dat klagers belang bij afgifte van de verzochte verklaring zwaarder dient te wegen dan de bezwaren tegen die afgifte.
4.5
Gelet op het voorgaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.