In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 31 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, die door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de verzoeker illegaal in Aruba verbleef en een uitzettingsbevel had ontvangen met een periode van niet-toelating van 48 maanden. De verzoeker had eerder al een vergunning gehad die was verlopen en had geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere afwijzingen van zijn vergunningsaanvragen.
Tijdens de zitting op 17 maart 2021, waar de verzoeker via videoverbinding aanwezig was, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet kon aantonen dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking een onevenredig nadeel voor hem zou opleveren. De rechter concludeerde dat de verzoeker al geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning niet onterecht was. Bovendien was er geen aanmerkelijke kans dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.
De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was om de bestreden beschikking te schorsen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.