ECLI:NL:OGEAA:2021:236

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100427
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en uitzettingsbevel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 31 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, die door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de verzoeker illegaal in Aruba verbleef en een uitzettingsbevel had ontvangen met een periode van niet-toelating van 48 maanden. De verzoeker had eerder al een vergunning gehad die was verlopen en had geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere afwijzingen van zijn vergunningsaanvragen.

Tijdens de zitting op 17 maart 2021, waar de verzoeker via videoverbinding aanwezig was, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet kon aantonen dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking een onevenredig nadeel voor hem zou opleveren. De rechter concludeerde dat de verzoeker al geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning niet onterecht was. Bovendien was er geen aanmerkelijke kans dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.

De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was om de bestreden beschikking te schorsen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 31 maart 2021
Lar nr. AUA202100427

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
niet verschenen.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 12 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker, om een vergunning tot tijdelijk verblijf om alhier werkzaam te zijn en te verblijven, afgewezen.
Tegen deze beschikking (hierna: de bestreden beschikking) heeft verzoeker op 13 februari 2021 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift via fax.
Op 16 februari 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoek als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 maart 2021, waar verzoeker (via videoverbinding) is verschenen bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks de behoorlijke oproeping daartoe, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het formele wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
De standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat verzoeker niet heeft voldaan aan de administratieve vereisten om in aanmerking te komen voor een vergunning, nu gebleken is dat hij illegaal in Aruba verblijft, en jegens hem een uitzettingsbevel met een periode van niet-toelating van 48 maanden is uitgevaardigd.
2.2
Het onderhavige verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van een geldige vergunning tot tijdelijk verblijf, totdat is beslist op zijn bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking.
Aan dat verzoek heeft verzoeker -samengevat- ten grondslag gelegd dat hij als vertrouwenspersoon van een investeerder dient te worden aangemerkt en dat verweerder gelet daarop niet zonder meer zijn vergunningsaanvraag had mogen afwijzen.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, en dat ter voorkoming van zulks nadeel een voorlopige voorziening dient te worden getroffen.
3.2
Beoordeeld dient dan te worden of er een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar niet in stand zal blijven. Het gerecht acht in dit geval deze aanmerkelijke kans op succes voor verzoeker niet aanwezig en overweegt daartoe als volgt.
Het materiële wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
4.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de Minister, voor een duur van ten hoogste een jaar. Ingevolge het tweede lid wordt de vergunning aangevraagd door de persoon die om toelating verzoekt of door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Het verzoek wordt gedaan op een kosteloos van overheidswege verstrekt formulier.
4.3
Voor zover hier van belang, bepaalt artikel 9, eerste lid van de Ltu dat een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, kan worden geweigerd:
a. in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren;
b. (…);
c. indien de betrokkene is uitgezet of verwijderd en de in het desbetreffende bevel genoemde termijn van het verbod tot toelating tot Aruba nog niet verstreken is;
d. indien de betrokkene tijdens een vorig verblijf in Aruba de periode waarvoor men toegelaten was, heeft overschreden.
De feiten
5.1
Aan verzoeker, geboren op 13 oktober 1988 in Venezuela, is laatstelijk op zijn vierde aanvraag, een vergunning verleend om als ‘
kitchen attendant’werkzaam te zijn bij de werkgever, [de werkgever]. Deze vergunning was geldig tot 14 mei 2019.
5.2
Hierna is de (vijfde) vergunningsaanvraag van verzoeker om als ‘
kitchen attendant’bij [de werkgever] werkzaam te zijn, bij beschikking van 13 september 2019, afgewezen. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
5.3
Bij bevelschrift van 19 maart 2020 is de uitzetting van verzoeker bevolen. Op 15 mei 2020 is hem een meldingsplicht opgelegd. Verzoeker heeft geen gehoor gegeven aan diverse oproepen om te vertrekken op een van de humanitaire vluchten naar Venezuela, van 9 september 2020, 30 september 2020, 4 november 2020, 28 november 2020 of 23 december 2020.
5.4
Verzoeker is op 6 januari 2021 bij een controle door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba (hierna: GNC) aangetroffen bij een restaurant. Bij beschikking van 6 januari 2021 heeft verweerder (wederom) de uitzetting van verzoeker bevolen, en is aan verzoeker een periode van niet-toelating van 48 maanden opgelegd. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt, en bij dit gerecht een verzoek strekkende tot schorsing van het uitzettingsbevel ingediend.
5.5
Bij uitspraak van dit gerecht van 17 februari 2021 (AUA202100097 Lar) is het verzoek strekkende tot schorsing van het uitzettingsbevel, afgewezen.
5.6
Bij bevelschrift van 6 januari 2021 is tevens de inbewaringstelling van verzoeker bevolen. De rechter-commissaris heeft deze inbewaringstelling rechtmatig geacht. Verzoeker is thans nog in bewaring.
5.7
De DPL heeft op 15 januari 2021 een notificatieverklaring afgegeven aan de werkgever “[de werkgever nr. 2].” waarbij vanuit DPL wordt verklaard dat verzoeker in de functie van “storemanager” is vrijgesteld van de toetsing voor toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt.
5.8
Op 26 januari 2021 heeft verzoeker een vergunningsaanvraag ingediend om als arbeider in loondienst in de functie van
‘storemanager’werkzaam te zijn.
5.9
Bij bestreden beschikking is voornoemde aanvraag afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) de aanvraag is afgewezen.
U bent momenteel niet in het bezit van een geldige verblijfstitel. Uit een ingesteld controle door de GNC werd u aangetroffen zonder een geldige verblijfstitel. Hierdoor werd u uitgezet voor een periode van 48 maanden. (…)”.
Beoordeling
6.1
In dit geval staat vast dat de laatste vergunning van verzoeker geldig was tot 15 mei 2019 en dat hij hierna niet is vertrokken, ook niet nadat hij daartoe meermalen is opgeroepen. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat verzoeker zijn toelatingsperiode ruimschoots heeft overschreden, als bedoeld in artikel 9, eerste lid en onder sub d, en dat hij, nadat zijn uitzetting was bevolen, is ondergedoken.
6.2
Nu verzoeker ruim 22 maanden zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, brengt de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking, waarbij een verblijfsvergunning wordt afgewezen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onevenredig nadeel voor verzoeker met zich, nu daarmee in zijn illegale verblijfsstatus geen verandering komt. Immers, verzoeker is illegaal en blijft illegaal.
7. Verder staat ook vast dat verzoeker pas nadat hij voor de tweede keer in januari 2021 in bewaring werd gesteld, een (zesde) vergunningsaanvraag heeft ingediend. Hieruit volgt dat verzoeker vanaf 15 mei 2019 illegaal alhier heeft gewerkt. Tevens staat vast dat verweerder tot twee keer toe de uitzetting van verzoeker heeft bevolen, waarbij verzoeker laatstelijk een periode van niet-toelating van 48 maanden is opgelegd. Ook deze zijn afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Ltu.
8. Uit voornoemde uitspraak van dit gerecht van 17 februari 2021 (AUA202100097 Lar) volgt bovendien dat verzoeker uitgezet mag worden als gevolg van het jegens hem uitgevaardigde uitzettingsbevel. In onderhavige procedure kan verzoeker niet bereiken dat die uitspraak wordt herzien, of dat het uitzettingsbevel toch nog wordt geschorst.
9. Behalve dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker geen onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen aanmerkelijke kans dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure geen stand zal houden. Op voorhand is immers niet gebleken dat die beschikking niet op goede gronden is gestoeld.
10. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat tot schorsing van de bestreden beschikking dan wel voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.