ECLI:NL:OGEAA:2021:233
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van Venezolaanse asielzoekster
In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoekster, die op 13 november 2016 samen met haar echtgenoot en kind Aruba is binnengekomen, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een bevel tot uitzetting. De uitzetting is bevolen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 16 januari 2021, nadat haar asielaanvraag op 16 januari 2021 was afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft op 28 januari 2021 een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om het bevel tot uitzetting te schorsen. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), de indiener van een bezwaar- of beroepschrift het gerecht kan verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen indien de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij het risico loopt om na uitzetting onmenselijk behandeld te worden in Venezuela, wat een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster na het verlopen van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning is aangetroffen en dat de grond voor verwijdering zich voordoet.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen grond is voor schorsing van het bevel tot uitzetting en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 24 maart 2021, waarbij tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.