ECLI:NL:OGEAA:2021:229
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een persoon zonder geldige verblijfstitel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een bevel tot uitzetting. Verzoeker, geboren in de Dominicaanse Republiek en sinds zijn 13e woonachtig in Aruba, had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, maar deze was nog niet beslist. Verweerder, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, had op 11 maart 2021 de uitzetting van verzoeker bevolen, omdat hij niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel en zijn tijdelijke verblijfsvergunning was verlopen. Verzoeker betoogde dat er zicht was op legalisering van zijn verblijf en dat zijn uitzetting in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij een sterke band had met zijn Nederlandse vader op Aruba.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de enkele omstandigheid dat verzoeker een aanvraag had ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, niet betekende dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om verzoeker uit te zetten. De rechter stelde vast dat verzoeker in het verleden meerdere keren een tijdelijke verblijfsvergunning had gekregen, maar dat deze inmiddels was verlopen. Bovendien was verzoeker volwassen en was er geen sprake van een bijzondere afhankelijkheid van zijn vader die de uitzetting zou kunnen rechtvaardigen. De rechter wees het verzoek tot schorsing van het bevel tot uitzetting af en oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.