ECLI:NL:OGEAA:2021:215

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100380
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker wiens asielaanvraag was afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 24 januari 2021 was gegeven door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De verzoeker stelde dat de bestreden beschikking in strijd was met het verbod op refoulement uit het Vluchtelingenverdrag en dat hij na terugkeer in Venezuela onderworpen zou worden aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De voorzieningenrechter overwoog dat de asielaanvraag van verzoeker op 23 januari 2021 was afgewezen en dat er geen aanwijzingen waren dat verzoeker na terugkeer in Venezuela een reëel risico zou lopen op een behandeling in strijd met het EVRM. De rechter concludeerde dat de bestreden beschikking niet onrechtmatig was en dat er geen grond was voor schorsing van de uitzetting. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen, waarbij de rechter benadrukte dat de beslissing voorlopig van aard was en niet bindend in de bodemprocedure.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om tijdig en correct asiel aan te vragen en de gevolgen van een afwijzing van een asielaanvraag voor hun verblijfsstatus. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de staat en de handhaving van het vreemdelingenrecht in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker.

Uitspraak

Uitspraak van 17 maart 2021
Lar nr. AUA202100380

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 24 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker pro-forma bezwaar gemaakt.
Op 17 februari 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 februari 2021, alwaar zijn verschenen verzoeker (via videoverbinding) bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd (via videoverbinding).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De feiten
2.1
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1978 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit.
2.2
Verzoeker is op 4 april 2019 via Colombia Aruba binnengekomen.
2.3
Verzoeker heeft op 8 april 2019 een asielaanvraag ingediend. Bij schrijven van 15 januari 2020 is aan verzoeker bericht dat zijn asielaanvraag, wegens gebrek aan belangstelling, wordt afgesloten daar verzoeker niet beschikbaar is voor het proces.
2.4
Op 15 maart 2020 heeft verzoeker wederom een asielaanvraag ingediend. Verzoeker is in het kader hiervan op 17 maart 2020 en 12 augustus 2020 door DIMAS gehoord. Bij beschikking van 23 januari 2021 is de (tweede) asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat zijn illegaal verblijf in Aruba niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om hem nog langer illegaal in Aruba te laten blijven daar het Land groot belang erbij heeft dat het vreemdelingenrecht ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd. Verweerder voert ter zitting voorts aan dat alles conform de regels is gelopen, dat er voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van verzoeker, en dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten. Aan dit verzoek legt verzoeker – kort samengevat – ten grondslag dat op hem het oude Toelatingsbesluit van toepassing is, daar hij in april 2019 Aruba is binnengekomen en meteen bij binnenkomst asiel heeft aangevraagd. Verzoeker meent dan ook dat hij hierdoor rechtmatig verblijf in Aruba heeft en dat aan hem thans niet een vertrektermijn van 0 dagen kan worden opgelegd. Verzoeker voert voorts aan dat de onrechtmatigheden bij het binnentreden van verzoekers woning en de daaropvolgende staande houding van verzoeker gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestreden beschikking. De omstandigheid dat een afwijzing van het asielverzoek was gegeven op 23 januari 2021 is niet voldoende om deze ernstige gebreken te passeren, aldus verzoeker.
De beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
Verzoeker voert aan dat, nu hij in april 2019 Aruba is binnengekomen en meteen asiel aan de grens heeft verzocht, hij dan ook op grond van artikel 19 van het Toelatingsbesluit (oud), rechtmatig verblijf in Aruba heeft. Dit betoog faalt.
Verzoeker is op 4 april 2019 Aruba binnengekomen, maar heeft eerst op 8 april 2019 een asielaanvraag ingediend. Van een onverwijld verzoek bij aankomst, zoals artikel 19 van het oude Toelatingsbesluit voorschrijft, is derhalve geen sprake. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat nu verzoeker geen rechtmatig verblijf in Aruba heeft, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten. De bestreden beschikking is gelet daarop dan ook niet onrechtmatig te achten.
5.2
Verzoeker heeft op 8 april 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 15 januari 2020, vanwege gebrek aan belangstelling, buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Op 15 maart 2020 heeft verzoeker wederom een asielaanvraag ingediend, welke aanvraag bij beschikking van 23 januari is afgewezen. Ten tijde van het uitvaardigen van de bestreden beschikking op 24 januari 2021, was derhalve reeds op de asielaanvraag van verzoeker afwijzend beslist.
Nu de asielaanvraag van verzoeker bij beschikking van 23 januari 2021 is afgewezen, is de bestreden beschikking niet in strijd met het verbod op refoulement dat voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat verzoeker in afwachting van de rechterlijke beslissing op deze voorlopige voorziening niet zal worden uitgezet. Dit betreft echter een tijdelijke uitzettingsbelemmering. De mogelijkheid een voorlopige voorziening aan te vragen staat verweerder niet in de weg een bevelschrift tot uitzetting uit te vaardigen en daarbij de vertrektermijn op 0 dagen te bepalen.
5.3
Verzoeker is bij beschikking tot ophouding van 13 januari 2021 op grond van artikel 19d Toelatingsbesluit opgehouden hangende de behandeling van zijn (tweede) asielverzoek van 15 maart 2020. Nu de asielaanvraag van verzoeker bij beschikking van 23 januari 2021 is afgewezen, heeft verweerder bij bevel van inbewaringstelling van 24 januari 2021 de beschikking tot ophouding van 13 januari 2021 vervallen verklaard en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen. Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat er sprake zou zijn van onrechtmatigheden bij het binnentreden van verzoekers woning en de daaropvolgende staande houding van verzoeker, en dat om die reden niettemin grond bestaat voor het treffen van de verzochte voorziening, overweegt de voorzieningenrechter dat – daargelaten het oordeel over de gestelde onregelmatigheden – het betoog van verzoeker hieromtrent betrekking heeft op de beschikking tot ophouding, welke beschikking inmiddels zijn werking heeft verloren. De vrijheidsontneming van verzoeker is thans gegrond op het bevel tot inbewaringstelling van 24 januari 2021. Het bevel tot inbewaringstelling maakt geen deel uit van dit geding en is bovendien niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Artikel 16, derde lid, van de Ltu biedt de mogelijkheid te allen tijde de rechtercommissaris te verzoeken de bewaring op te heffen.
6. De voorzieningenrechter ziet voorts, in hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting en daarbij de vertrektermijn op 0 dagen te stellen.
7. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking noch voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter terechtzitting van 17 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.