ECLI:NL:OGEAA:2021:214

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100447
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 23 januari 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De verzoekster was in Aruba aangekomen als toerist en had op 7 september 2019 een asielaanvraag ingediend, welke op 22 januari 2021 was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden beschikking niet in strijd was met het verbod op refoulement uit het Vluchtelingenverdrag, aangezien niet aannemelijk was dat de verzoekster na terugkeer in Venezuela onderworpen zou worden aan een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechter concludeerde dat de verzoekster geen rechtmatig verblijf in Aruba had en dat de uitzetting rechtmatig was. Het verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking werd afgewezen, en de voorzieningenrechter stelde vast dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 17 maart 2021
Lar nr. AUA202100447

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 23 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster pro-forma bezwaar gemaakt.
Op 17 februari 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 februari 2021, alwaar zijn verschenen verzoekster (via videoverbinding) bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd (via videoverbinding).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De feiten
2.1
Verzoekster is geboren op [datum] 1976 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit.
2.2
Verzoekster is op 14 mei 2019 via Colombia Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.3
Verzoekster heeft op 7 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Verzoekster is in het kader hiervan op 19 januari 2021 door DIMAS gehoord. Bij beschikking van 22 januari 2021 is de asielaanvraag van verzoekster afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 18 mei 2019 zonder een geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, dat haar illegaal verblijf in Aruba niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om haar nog langer illegaal in Aruba te laten blijven daar het Land groot belang erbij heeft dat het vreemdelingenrecht ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd. Verweerder voert ter zitting voorts aan dat alles conform de regels is gelopen, dat er voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van verzoekster, en dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en te bepalen dat verzoekster het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten. Aan dit verzoek legt verzoekster – kort samengevat – ten grondslag dat op haar het oude Toelatingsbesluit van toepassing is. Het nieuwe toelatingsbesluit is pas op 4 oktober 2019 in werking getreden en haar asielaanvraag is op 7 september 2019, derhalve voor de inwerkingtreding van het nieuwe besluit, ingediend, aldus verzoekster. Verzoekster meent dan ook dat zij hierdoor rechtmatig verblijf in Aruba heeft en dat aan haar thans niet een vertrektermijn van 0 dagen kan worden opgelegd. Verzoekster voert voorts aan dat de onrechtmatigheden bij het binnentreden van verzoeksters woning en de daaropvolgende staande houding van verzoekster gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestreden beschikking. De omstandigheid dat een afwijzing van het asielverzoek was gegeven op 22 januari 2021 is niet voldoende om deze ernstige gebreken te passeren, aldus verzoekster.
De beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
Verzoekster stelt dat het nieuwe Toelatingsbesluit pas op 4 oktober 2019 in werking is getreden, waardoor op haar, nu zij op 7 september 2019 een asielaanvraag heeft ingediend, het oude Toelatingsbesluit van toepassing is. Verzoekster betoogt dan ook dat zij hierdoor, op grond van artikel 19 van het oude Toelatingsbesluit, rechtmatig verblijf in Aruba heeft. Dit betoog faalt.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de wettekst van het Toelatingsbesluit 2009 volgt dat het nieuwe besluit met ingang van 3 juli 2019 in werking is getreden. Verzoekster heeft op 7 september 2019, derhalve na de inwerkingtreding van het nieuwe Toelatingsbesluit, een asielaanvraag ingediend. Artikel 19 van het Toelatingsbesluit is dan ook – nog daargelaten dat verzoekster niet meteen bij binnenkomst om bescherming heeft verzocht – niet op verzoekster van toepassing. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat nu verzoekster geen rechtmatig verblijf in Aruba heeft, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoekster uit te zetten. De bestreden beschikking is gelet daarop dan ook niet onrechtmatig te achten.
5.2
De door verzoekster op 7 september 2019 ingediende asielaanvraag is bij beschikking van 22 januari is afgewezen. Ten tijde van het uitvaardigen van de bestreden beschikking op 23 januari 2021, was derhalve reeds op de asielaanvraag van verzoekster afwijzend beslist. Nu de asielaanvraag van verzoekster bij beschikking van 22 januari 2021 is afgewezen, is de bestreden beschikking niet in strijd met het verbod op refoulement dat voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoekster na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat zij reeds om die reden niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door haar aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat verzoekster in afwachting van de rechterlijke beslissing op deze voorlopige voorziening niet zal worden uitgezet. Dit betreft echter een tijdelijke uitzettingsbelemmering. De mogelijkheid een voorlopige voorziening aan te vragen staat verweerder niet in de weg een bevelschrift tot uitzetting uit te vaardigen en daarbij de vertrektermijn op 0 dagen te bepalen.
5.3
Verzoekster is bij beschikking tot ophouding van 13 januari 2021 op grond van artikel 19d Toelatingsbesluit opgehouden hangende de behandeling van haar asielverzoek van 7 september 2019. Nu de asielaanvraag van verzoekster bij beschikking van 22 januari 2021 is afgewezen, heeft verweerder bij bevel van inbewaringstelling van 23 januari 2021 de beschikking tot ophouding van 13 januari 2021 vervallen verklaard en de inbewaringstelling van verzoekster bevolen. Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat er sprake zou zijn van onrechtmatigheden bij het binnentreden van verzoeksters woning en de daaropvolgende staande houding van verzoekster, en dat om die reden niettemin grond bestaat voor het treffen van de verzochte voorziening, overweegt de voorzieningenrechter dat – daargelaten het oordeel over de gestelde onregelmatigheden – het betoog van verzoekster hieromtrent betrekking heeft op de beschikking tot ophouding, welke beschikking inmiddels zijn werking heeft verloren. De vrijheidsontneming van verzoekster is thans gegrond op het bevel tot inbewaringstelling van 23 januari 2021. Het bevel tot inbewaringstelling maakt geen deel uit van dit geding en is bovendien niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Artikel 16, derde lid, van de Ltu biedt de mogelijkheid te allen tijde de rechtercommissaris te verzoeken de bewaring op te heffen.
6. De voorzieningenrechter ziet voorts, in hetgeen verzoekster voor het overige heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting en daarbij de vertrektermijn op 0 dagen te stellen.
7. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking noch voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter terechtzitting van 17 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.