ECLI:NL:OGEAA:2021:206

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001992
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van bezwaar inzake pensioenuitkering

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellanten hebben ingediend tegen een besluit van de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur. De Minister heeft op 3 december 2018 het verzoek van wijlen mevrouw [naam X] om een pensioenuitkering toe te kennen afgewezen. Appellanten hebben hiertegen op 28 januari 2019 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 23 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Appellanten hebben vervolgens op 3 augustus 2020 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

Tijdens de zitting op 30 november 2020 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij het bezwaarschrift tijdig hadden ingediend, omdat zij de beschikking pas op 9 januari 2019 hadden ontvangen. De verweerder stelde echter dat het gerecht niet bevoegd was om deze zaak te behandelen, omdat het een aangelegenheid betreft die door de ambtenarenrechter moet worden beoordeeld.

Het gerecht heeft geoordeeld dat het bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, omdat het bezwaar van appellanten is ingediend tegen een beslissing die op hun bezwaar is genomen. Het gerecht heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn is ingediend en dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij het bezwaarschrift tijdig hebben ingediend. Daarom heeft het gerecht de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 15 maart 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2021
Lar nr. AUA202001992

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellanten],

wonend in Aruba,
APPELLANTEN,
vertegenwoordigd door R.O. Acosta,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij schrijven van 3 december 2018 heeft verweerder het verzoek van wijlen mevrouw [naam X] van 3 september 2017, om haar een uitkering bij wijze van pensioen toe te kennen, afgewezen.
Hiertegen hebben appellanten op 28 januari 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een pro-forma bezwaarschrift. Op 15 maart 2019 hebben appellanten de gronden waarop hun bezwaar rust aangevuld.
Bij beslissing van 23 juni 2020 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de bestreden beslissing hebben appellanten op 3 augustus 2020 beroep bij dit gerecht ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 30 november 2020, waar appellanten zijn verschenen bij hun vertegenwoordiger en voor verweerder is verschenen, de gemachtigde voornoemd.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellanten kunnen zich niet verenigen met de niet-ontvankelijkheidverklaring van hun bezwaar, en stellen zich ten eerste op het standpunt dat zij het bezwaarschrift hebben ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, nu zij de beschikking pas op 9 januari 2019 via de normale post hebben ontvangen en zij tijd nodig hadden om hun verdere stappen te overwegen. Appellanten menen dat verweerder door ervoor te kiezen de beschikking via de gewone – trage – postbezorging te versturen hen benadeelt in de bezwaartermijn en hun processuele gelijkheid.
1.2
Verweerder heeft zich bij zijn verweer op het standpunt gesteld dat het gerecht niet bevoegd is om kennis te nemen van deze zaak, nu het hier gaat om een aangelegenheid die bij uitsluiting door de ambtenarenrechter dient te worden beoordeeld.
Bevoegdheid bestuursrechter
2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is gegeven.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing, als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, daartegen beroep instellen bij het gerecht.
2.2.
In dit geval is niet in geschil dat de bestreden beslissing is genomen op het bezwaar van appellanten van 28 januari 2019. Ingevolge artikel 23 Lar staat tegen een dergelijke beslissing beroep open bij dit gerecht. Gelet hierop is het gerecht dan ook bevoegd. Het betoog van verweerder faalt.
De ontvankelijkheid van het bezwaar
3.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die, waarop de beschikking is gedagtekend.
Ingevolge artikel 12, derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
3.2
In dit geval is de beschikking gedagtekend op 3 december 2018. De bezwaartermijn is dus op 4 december 2018 aangevangen en op 14 januari 2019 verstreken. Vast staat dan ook dat het op 28 januari 2019 ingediende pro-forma bezwaarschrift, na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend.
Nu appellanten de beschikking op 9 januari 2019, dus binnen de bezwaartermijn, hebben ontvangen, zij in persoon procederen, en eerst een pro-forma bezwaarschrift hebben ingediend, hebben zij niet genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij hun bezwaarschrift hebben ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het indienen van een pro-forma bezwaarschrift strekt er immers juist toe de termijn te bewaren terwijl de indiener nog enige (be)denktijd heeft om de gronden waarop het bezwaar rust te formuleren.
3.3
Gelet hierop ziet het gerecht geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het gerecht overweegt ten overvloede nog het volgende.
4.1
Bij uitspraak van dit gerecht van 21 februari 2007 (LAR nr. 2470 van 2006) is de fictieve weigering op het bezwaar van 21 april 2006 van wijlen mevrouw [naam X], vernietigd en is bepaald dat verweerder binnen drie maanden een reëel besluit dient te nemen op het bezwaar, gericht tegen de weigering van 13 maart 2006 om terug te komen op de afwijzende beschikking van 27 augustus 1998, om aan betrokkene pensioenuitkering toe te kennen.
4.2
Bij uitspraak van dit gerecht van 3 oktober 2007 (LAR nr. 2060 van 2007) heeft dit gerecht vastgesteld dat verweerder in strijd met de in de uitspraak van 21 februari 2007 gegeven termijn, nog geen reële beslissing op bezwaar heeft genomen, en bepaald dat verweerder alsnog een reële beslissing op bezwaar dient te nemen, onder verbeurte van een dwangsom.
4.3
Bij brief van 3 september 2017 hebben appellanten verweerder verzocht om alsnog te voldoen aan voornoemde uitspraak en aan wijlen mevrouw [naam X] een uitkering bij wijze van pensioen toe te kennen. Op 3 december 2018 heeft verweerder op dit verzoek, besloten.
4.4
Indien moet worden aangenomen dat het besluit van 3 december 2018 is genomen naar aanleiding van de uitspraak van dit gerecht van 3 oktober 2007, en derhalve dient te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar waartegen beroep open stond, geldt dat ook het als beroepschrift aan te merken bezwaarschrift van appellanten (dat door verweerder dan had moeten worden doorgezonden naar dit gerecht), na het verstrijken van de beroepstermijn is ingediend. Immers, ingevolge artikel 27 lid 1 van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift (ook) zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend. Om dezelfde overwegingen als hierboven ziet het gerecht geen reden om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, zodat het beroep dan niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
5. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 15 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.