ECLI:NL:OGEAA:2021:201

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA202003265
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsconflict over ontslag en doorbetaling van loon tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoeker, een werknemer van de naamloze vennootschap J.R.A. HI TECHNOLOGIES N.V. (d.b.a. THE GARAGE COLLISION REPAIR CENTER), een verzoek ingediend om zijn ontslag, dat hij op 24 april 2020 zou hebben genomen, nietig te verklaren. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, stelt dat hij op die datum onder druk van de directeur van GCR zijn sleutels heeft ingeleverd en zijn spullen heeft opgeruimd, maar nooit een formele ontslagbrief heeft ingediend. GCR, de werkgever, voert aan dat verzoeker zelf ontslag heeft genomen en verzet zich tegen de vorderingen van verzoeker.

Tijdens de zitting op 6 april 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verzoeker heeft betoogd dat hij in een emotionele toestand verkeerde tijdens het inleveren van zijn sleutels en dat GCR niet voldoende heeft onderzocht of hij daadwerkelijk zijn dienstverband wilde beëindigen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat GCR niet had mogen aannemen dat verzoeker zijn arbeidsovereenkomst opzegde zonder verder onderzoek te doen naar zijn werkelijke intenties.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverkort van kracht is en heeft de vorderingen van verzoeker, met uitzondering van de nietigverklaring van het ontslag, toegewezen. GCR is veroordeeld tot doorbetaling van het loon van verzoeker vanaf 24 april 2020, met een gematigde wettelijke verhoging en dwangsommen voor het niet opvolgen van de beschikking. Tevens is verzoeker toestemming verleend om kosteloos te procederen, en zijn de proceskosten aan de zijde van verzoeker toegewezen.

Uitspraak

Beschikking van 18 mei 2021
E.J. no. AUA202003265
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [naam verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
tegen:
de naamloze vennootschap
J.R.A. HI TECHNOLOGIES N.V. d.b.a. THE GARAGE COLLISION REPAIR CENTER,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: GCR,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aanvullende producties van GCR;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 6 april 2021.
1.2
Ter terechtzitting zijn verschenen [naam verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde en GCR bij haar gemachtigde, vergezeld met de heer [naam directeur] (directeur van GCR). [Naam verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. GCR heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [naam verzoeker].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
naam verzoeker] is sinds 1 december 2010 in loondienst van GCR, laatstelijk in de functie van automonteur tegen een laatstelijk gemiddeld maandloon van Afl. 3.200,--.
2.3
Op 24 april 2020 heeft [naam verzoeker] na een discussie met de directeur van GCR de sleutels van de garage ingeleverd, en heeft hij zijn privé-eigendommen opgeruimd en meegenomen.
2.4
Bij aan de Directie Arbeid en Onderzoek (hierna verder te noemen: de DAO) gericht schrijven van GCR van 24 april 2020 staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Diabierna 24 april aproxima 3;45 pm[naam verzoeker]a presenta na nos compania y a expresa verbalmente na mi persona;[naam directeur]director diGCR Collision Center“ta acepta[verzoeker]su renuncia”.
[naam verzoeker] a entrega un set di jabinan di e portanan di nos compania, anto piki tur su pertenencianan, anto e la expresa cu su persona no ta bin traha mas, pero sin entrega un carta di retiro firma.
(…)”
2.5
Voormeld schrijven is door [naam verzoeker] op 29 april 2021 ontvangen.
2.6 [
naam verzoeker] heeft op 29 april 2020 contact met opgenomen met de DAO.
2.7
In het aan de directeur van GCR gericht schrijven van [naam verzoeker] van 10 juni 2020 staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) mi no ta di acuerdo cu e carta cu a wordo post na mi persona e contenido di e carta aki ta leu di realidad, siendo cu mi persona na niun momento no a entrega ningun carta di retiro y menos cu mi a bay garage pa renuncia (…)”
2.8
Op 24 juli 2020 heeft bij de DAO een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden.
2.9
Bij aan GCR gericht schrijven van [naam verzoeker] van 12 oktober 2020 heeft [naam verzoeker] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en heeft hij zich bereid verklaard de bedongen werkzaamheden voor GCR te verrichten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen vordert [naam verzoeker] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. het op 24 april 2020 door GCR aan [naam verzoeker] gegeven ontslag nietig verklaart;
b. GCR beveelt om [naam verzoeker] binnen twee dagen na de betekening van deze beschikking aan GCR weer tewerk te stellen in zijn reguliere functie;
c. bepaalt dat GCR ten behoeve van [naam verzoeker] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor iedere dag dat GCR voormeld bevel niet opvolgt;
d. GCR veroordeelt om aan [naam verzoeker] (door) te betalen zijn reguliere loon en emolumenten totdat zijn dienstbetrekking bij GCR rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
e. GCR veroordeelt in de proceskosten.
3.2
GCR voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door [naam verzoeker] verzochte.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Gerecht neemt voor het hierna overwogene veronderstellenderwijs de juistheid aan van de stelling van GCR dat zij [naam verzoeker] op 24 april 2020 niet heeft ontslagen, maar dat [naam verzoeker] die dag zelf ontslag heeft genomen.
4.2
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat een werkgever niet te snel mag aannemen dat de werknemer zelf ontslag neemt, gezien de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kunnen hebben. Dit betekent dat de wilsverklaring duidelijk en ondubbelzinnig op beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet zijn gericht en dat op de werkgever de plicht rust om te onderzoeken of de werknemer het ontslag daadwerkelijk wil. Wanneer de werkgever de verklaring van de werknemer heeft mogen opvatten als een opzegging, komt de werknemer geen beroep toe op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil (artikel 3:35 BW). Bij schending van de onderzoeksplicht wordt de werkgever niet beschermd door artikel 3:35 BW. In dat geval is geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen als bedoeld in voornoemd artikel.
4.3
Het Gerecht is van oordeel dat GCR er niet zonder meer op had mogen vertrouwen dat [naam verzoeker] werkelijk de bedoeling had zijn dienstverband per 24 april 2020 te beëindigen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.4
Uit de verklaringen van partijen ter zitting en uit de overgelegde stukken blijkt dat [naam verzoeker] op 24 april 2020 boos op de werkvloer van GCR was verschenen en er vervolgens een discussie plaatsvond tussen hem en de directeur van GCR. In dat verband heeft [naam verzoeker] niet of onvoldoende bestreden gesteld dat hij in een hevige gemoedsbeweging verkeerde ten tijde van de beweerdelijke ontslagname, het inleveren van de sleutels van de garage en het opruimen van zijn spullen. Zeker onder die vaststaande omstandigheden had GCR zich uit hoofde van goed werkgeverschap ervan moeten vergewissen of [naam verzoeker] daadwerkelijk de wil had om op 24 april 2020 zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, door bijvoorbeeld een paar dagen later contact op te nemen met [naam verzoeker] en hem in alle rust die vraag te stellen. Die verplichting geldt in dit geval temeer nu GCR ter zitting zelf heeft gesteld dat [naam verzoeker] in het verleden meerdere malen heeft geuit dat hij ontslag zou nemen, maar hij dit uiteindelijk nooit heeft gedaan. Vast staat dat GCR een dergelijk onderzoekje naar de werkelijke bedoeling van [naam verzoeker] niet heeft verricht. Dat nalaten komt en blijft voor haar rekening en risico.
4.5
Vorenstaande brengt met zich dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverkort van kracht is. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.
4.6
Vorenstaande betekent dat de vordering van [naam verzoeker] onder d. zal worden toegewezen, met dien verstande dat het Gerecht de wettelijke verhoging over achterstallig loon gematigd zal vaststellen op telkens maximaal 15%.
4.7
Vorenstaande brengt verder met zich dat [naam verzoeker] geen belang heeft bij toewijzing van zijn hiervoor onder a. omschreven vordering. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.8
De hiervoor onder b. omschreven vordering van [naam verzoeker] zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen.
4.9
Dwangsommen zullen gematigd gemaximeerd worden opgelegd aan GCR als na te melden. Ook daarvan gaat naar het oordeel van het Gerecht voldoende stimulans uit naar GCR tot nakoming van deze beschikking.
4.1
Uit het door [naam verzoeker] overgelegde bevoegdelijk aan hem verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat hij de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [naam verzoeker] zal daarom toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
4.11
GCR zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [naam verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 2.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) gemachtigdensalaris (2 punten van tarief 5 van het liquidatietarief).
5. DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
-veroordeelt GCR tot (door)betaling aan [naam verzoeker] van zijn loon gerekend vanaf 24
april 2020 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met (1) de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en (2) met de wettelijke rente;
-beveelt GCR [naam verzoeker] uiterlijk twee dagen na de betekening van deze beschikking aan GCR weer toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden voor GCR, en bepaalt dat GCR ten behoeve van [naam verzoeker] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- voor iedere dag dat GCR dat bevel niet opvolgt met dien verstande dat GCR te deze maximaal Afl. 50.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-veroordeelt GCR in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [naam verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 2.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) gemachtigdensalaris;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-verleent toestemming aan [naam verzoeker] om kosteloos te procederen;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.