In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Aruba Stevedoring Company N.V. (ASTEC) beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur, die het bezwaar van ASTEC tegen de afwijzing van een verzoek om vrijstelling van invoerrechten voor een nieuwe havenkraan niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bestreden beslissing dateert van 8 juni 2020 en betreft een bezwaar dat op 21 december 2016 door ASTEC is ingediend. De minister heeft in zijn brief van 15 november 2016 aangegeven dat het verzoek om vrijstelling niet gehonoreerd kan worden, omdat ASTEC niet onder de Ministeriële Beschikking valt.
Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de zaak op 22 februari 2021 behandeld. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigden van de partijen aanwezig waren. Het Gerecht heeft overwogen dat de brief van de minister geen rechtsgevolg in het leven roept en derhalve niet kan worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De Inspecteur der invoerrechten is bevoegd om te beslissen over de hoogte van de invoerrechten en de afwijzing van het verzoek om vrijstelling.
Het Gerecht concludeert dat de minister de bestreden beslissing terecht heeft genomen en dat het bezwaar van ASTEC niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak van het Gerecht is op 12 april 2021 gedaan, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.