ECLI:NL:OGEAA:2021:177

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001085
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot betaling van achterstallig loon en pensioenopbouw na overgang van onderneming

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en de vennootschap Van den Broek Materials & Construction VBA (M&C). [Verzoeker] had verzocht om een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking waarin M&C werd veroordeeld tot betaling van Afl. 28.140,--, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging, alsook tot betaling van zijn pensioenopbouw aan Fatum Life Aruba N.V. en tot vergoeding van proceskosten. De procedure volgde op een eerdere beschikking van het Gerecht van 12 december 2017, waarin de N.V. was veroordeeld tot betaling van achterstallig loon aan [verzoeker]. De N.V. was echter failliet verklaard op 19 april 2018, en [verzoeker] was ten tijde van de overgang van de onderneming niet meer in dienst bij de N.V.. Het Gerecht oordeelde dat de rechten en verplichtingen van de N.V. jegens [verzoeker] niet waren overgegaan op M&C, omdat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met de N.V. was geëindigd voordat de overgang plaatsvond. Hierdoor werden de vorderingen van [verzoeker] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Beschikking van 4 mei 2021
E.J. no. AUA202001085
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DEN BROEK MATERIALS & CONSTRUCTION VBA,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: M&C,
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 17 november 2020.
1.2
Ter terechtzitting zijn verschenen [verzoeker] samen met zijn gemachtigde en M&C bij haar gemachtigde samen met de heer [naam directeur] (directeur van M&C). [Verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift, en dat mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota voorzien van toegelaten producties. M&C heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [verzoeker], en dat eveneens mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota voorzien van toegelaten producties.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Bij beschikking van dit Gerecht van 12 december 2017 in de zaak met als nummer E.J. AUA201701716 (hierna: de beschikking), met [Verzoeker] als verzoeker en Van den Broek Construction, Labor & Cleaning N.V. (hierna: de N.V.) als verweerster, is de N.V. uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om onder meer:
-aan [verzoeker] te betalen zijn achterstallig loon van 1 november 2016 tot 26 april 2017, het loon over de opzegtermijn van 3 maanden en de cessantia-uitkering, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 17 juli 2017 en de tot 15% gematigde wettelijke verhoging over het loon;
-aan Fatum Life Aruba N.V. te betalen de pensioenopbouw van [verzoeker] tot 26 april 2017;
-aan [verzoeker] te betalen zijn proceskosten begroot op Afl. 724,92.
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Het dienstverband van [verzoeker] bij/met de N.V. is geëindigd per eind juli 2017.
2.3
De N.V. is de bij de beschikking uitgesproken veroordelingen niet nagekomen. De N.V. is op 19 april 2018 failliet verklaard.
2.4
Bij beschikking van dit Gerecht van 7 mei 2019 in de door 5 andere verzoekers dan [verzoeker] tegen M&C als verweerster gevoerde procedure onder de zaaknummers E.J. 201803405, E.J. 201803406, E.J. 201803407, E.J. 201803408 en E.J. 201803409 (hierna: de latere beschikking) heeft het Gerecht onder meer voor recht verklaard dat sprake was van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7A:1615dc BW waardoor de vorderingen van die 5 verzoekers voortvloeiende uit hun arbeidsovereenkomsten met de N.V. per 1 januari 2016 van rechtswege zijn overgegaan op M&C. Ook tegen die beschikking is geen hoger beroep ingesteld.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. M&C veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen Afl. 28.140,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 17 juli 2017 en met de tot 15% te matigen wettelijke verhoging;
b. M&C veroordeelt tot betaling aan Fatum Life Aruba N.V. van zijn pensioenopbouw;
c. M&C veroordeelt in de proceskosten.
3.2
M&C voert verweer en concludeert dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, althans een eventuele toewijzing van zijn vorderingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van M&C wordt daarom verworpen.
4.2 [
Verzoeker] stelt als grondslag voor het door hem verzochte dat zijn uit zijn arbeidsovereenkomst met de N.V. voortvloeiende vorderingen op de N.V. (waaronder begrepen de niet door de N.V. nagekomen in de beschikking neergelegde veroordelingen), net als in geval van zijn 5 hiervoor onder 2.4 bedoelde voormalige collega’s, op grond van overgang van onderneming in de zin van artikel 7A:1615dc BW per 1 januari 2016 van rechtswege zijn overgegaan op M&C. Ter zake van die door M&C gemotiveerd betwiste stelling wordt het volgende overwogen. Daarbij wordt vooropgesteld dat aan de tussen andere partijen gewezen latere beschikking in de onderhavige procedure door [verzoeker] geen gezag van gewijsde kan worden ontleend.
4.3
In het licht van vorenstaande stelt [verzoeker] dat sprake is van de hiervoor omschreven overgang van onderneming (van de N.V. door M&C; hierna de overgang) per 1 januari 2016. Die stelling heeft M&C gemotiveerd bestreden daartoe primair stellende dat - kort gezegd - geen sprake is van enige overgang van onderneming zoals gesteld door [verzoeker]. Subsidiair stelt M&C onder randnummer 5.34 tot en met 5.36 van haar verweerschrift gemotiveerd dat (1) als sprake is van overgang in de door [verzoeker] bedoelde zin, die pas heeft plaatsgevonden per datum faillietverklaring van de N.V., te weten 19 april 2018, (2) op welke datum [verzoeker] al geruime tijd niet meer in dienst was van de N.V.. [Verzoeker] heeft de juistheid van die stellingen niet of onvoldoende bestreden, althans mist zijn stelling dat sprake was van de overgang per 1 januari 2016 in het licht van dat verweer voldoende nadere grondslag. [Verzoeker] betwist immers in dit verband bij gelegenheid van repliek onder randnummers 34. en 35. die subsidiaire stelling van M&C niet, danwel onderbouwt hij zijn stelling dat sprake is van de overgang per 1 januari 2016 niet nader. In de plaats daarvan stelt [verzoeker] dat overgang per datum faillietverklaring van de N.V., 19 april 2018 dus, zijn vorderingen uit zijn arbeidsovereenkomst met de N.V. (en die uit de beschikking) evenwel doet vallen onder de werking van artikel 7A:1615dc BW. In het licht van dit alles wordt het volgende overwogen, waarbij het Gerecht in het licht van de primaire stellingen van M&C veronderstellenderwijs de juistheid aanneemt van haar subsidiaire stelling dat de overgang heeft plaatsgevonden op 19 april 2018 (van welke stelling [verzoeker] de juistheid dus niet of onvoldoende heeft bestreden).
4.4.1
Artikel 7A:1615dc BW luidt voor zover thans van belang als volgt (met onderstreping door GEA): “
Door de overgang van een onderneming gaan de rechten en verplichtingendie op dat tijdstipvoor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem eneen daar werkzame werknemer, van rechtswege over op de verkrijger.”.
4.4.2
Ingevolge die wettelijke bepaling gaan de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de overgang voortvloeien uit de in dit geval de arbeidsovereenkomst tussen de N.V. en [verzoeker] van rechtswege over op in dit geval M&C indien en voorzover - en dat volgt met name uit de zinsnede “
een daar werkzame werknemer” - de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met de N.V. ten tijde van de overgang nog van kracht was of nog bestond.
4.5
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met de N.V. is geëindigd per eind juli 2017, en dus niet meer bestond ten tijde van de overgang op 19 april 2018. [Verzoeker] was ten tijde van de overgang niet meer werkzaam voor of bij de N.V.. Dat betekent dat de rechten en verplichtingen van de N.V. jegens [verzoeker] die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen die partijen (en de in de beschikking neergelegde veroordelingen) niet zijn overgaan op M&C. Dat brengt met zich dat vorderingen van [verzoeker] moeten worden afgewezen en dat alle overige stellingen van partijen (met name de primaire stellingen van M&C) geen bespreking behoeven.
4.6 [
verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van M&C, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).
5. DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van M&C, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 4 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.